Weten & Tech

Het postmodernisme in hedendaagse kunst als anti-cultuur

15-06-2012 09:55

Donkere wolken pakken zich samen boven het vaderlands cultuurgoed. Althans, dergelijke berichten haalden het afgelopen jaar het nieuws. Wellicht verwacht u in deze cultuursectie van DeJaap een verhaal over een schilderachtig landschap, mijn beschrijving van de lommerrijke gebieden die op mij inwerken toen ik wandelde over de dijken, omringd door bemoste bomen, koele waterpoelen en grazende schapen. Het felle schijnsel van de zon streek met een zacht groen door het weelderige bladerdek dat zich boven mij uitstrekte en weerkaatste op het helderblauwe water. Een beschrijving zoals men ook wel aan een geliefde zou sturen. Maar met u praat ik liever over een gewichtiger onderwerp; de invloed van het postmodernisme op de hedendaagse kunst.

Nu, bij historische werken als die van M.C. Escher of Jeroen Bosch, daarin kan men de beheersing van de kunstenaar terugzien – het kunstenaarschap was nog echt een ambacht. Computers bestonden nog niet en het vervaardigen van kunst vergde jaren van gedisciplineerde arbeid. Er waren schilderijen van statige schepen die de wereldzeeën trotseerden, bemand door heroïsche zeelieden. En de mensen kwamen naar musea om dergelijke werken te zien en raakten geïnspireerd. Tijdens het beschouwen voelden zij dat de kunstenaar via zijn werk uiting had proberen geven aan het achterliggende ideaal van de schoonheid. Hoe anders is het vandaag? Tegenwoordig kan een ingeblikte poepdrol al doorgaan voor kunst en grauwe vormeloze betonconstructies ontsieren de wegen en pleinen. Het volk heeft zijn betrokkenheid bij de cultuur verloren, en in musea hoort men dikwijls opmerkingen als: ‘Mijn neefje van vier kan dit ook wel maken. Er is een cultuur ontstaan waarin ongeremd knoeien met inkt kan doorgaan voor artistieke eigenzinnigheid.


” Er is een cultuur ontstaan waarin ongeremd knoeien met inkt kan doorgaan voor artistieke eigenzinnigheid. “

‘Schaf het maar af! Kunst en cultuur is niet voor Henk en Ingrid, maar voor Helène en Diederik-Jan’, heeft Wilders gezegd. Opmerkelijk, want als je pal staat voor de ‘Nederlandse cultuur’ (of wat daar van over is), dan zou je toch ook de gewone man moeten meeslepen in die grootsheid die in ons verleden besloten ligt? Die grootsheid van bijvoorbeeld de Gouden Eeuw, met haar schilders als Rembrandt van Rijn, die ook in het heden nog inspireren kan – die ons zou kunnen oprichten van ons weke consumentenbestaan, zodat we ons met rechte rug en opgeheven hoofd wenden naar de open horizon, de toekomst. Eenvoudig is het echter om vanuit dit soort argumenten te verzinken in ‘cultuurbashing’. Dit is echter niet mijn insteek; mijn doel is de uitgangspunten van het postmodernisme te beschrijven, en zo duidelijk te maken waarom weinig cultuur vandaag de dag de mensen nog aanspreekt.

Toiletpot
In 1917 bracht Duchamp een toiletpot naar een museum als onderdeel van de zogenaamde ‘readymades’. Deze daad werd opgevat als kunst. Waarom is in godsnaam een toiletpot nu kunst? Dat heeft te maken met Dada’s rebellie tegen het monumentale. Normaliter is het het doel van kunst om het reële te tonen in licht van het ideale. Dus als je een museum binnenstapt is je verwachting dat je iets anders te zien krijgt dan een alledaags gebruiksvoorwerp. Door dit gebruiksvoorwerp weg te nemen uit de alledaagse gebruikscontext en bijvoorbeeld op een podium te plaatsen, wordt je als toeschouwer teruggeworpen op je eigen verwachtingen. Je wordt aangezet om te reflecteren op wat je verwacht bij kunst. En daardoor is een alledaags gebruiksvoorwerp toch in staat de toeschouwer tijdelijk uit de alledaagse gebruikscontext weg te voeren. Dus een leeg pakje drinken opgeplakt op een schilderijlijst kan op die manier ook kunst zijn.

Het postmodernisme ziet het ideaalbeeld als een autoritaire vorm van opgelegde orde, en probeert, als in een soort kinderlijke rebellie, zich daartegen te verzetten. Dit geschied door het benadrukken van het platte, triviale en vulgaire van de alledaagse werkelijkheid. Zoals het aandachtig filmen van een man die een hamburger eet, of het fotograferen van een stapel soepblikken. De postmoderne kunst streeft niet, zoals bijvoorbeeld de klassieke kunst, naar het vinden van balans en harmonie, maar naar het benadrukken van de irrationele, gewelddadige, perverse en driftmatige kanten van de menselijke psyche.

” Het postmodernisme ziet het ideaalbeeld als een autoritaire vorm van opgelegde orde. ”

Het Postmodernisme kan worden opgevat als een intellectuele aanval op het Westers cultuurgoed. Men probeerde het (Platoonse) ideaalbeeld bewust af te breken. Dit Platoonse ideaalbeeld is de opvatting dat de juiste vorm van alle dingen ligt ingebed binnen de kosmische orde en dat het de taak van de kunstenaar is deze vorm te vinden. Men redeneerde als volgt: ‘De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hebben duidelijk gemaakt dat de mens niet zo rationeel is als hij zichzelf voorspiegelt. Al deze ideaalbeelden zijn, net als het Nationalisme, een constructie vervaardigt door de menselijke geest. Wat wij mooi en lelijk vinden, is uiteindelijk geworteld in onze conditionering, in de biologie van onze hersenen, in de klassentegenstellingen tussen rijk en arm. Er zijn geen idealen die los staan van de fysieke werkelijkheid, er is geen buitensubjectieve maatstaaf; er is geen “behoren” naast het feitelijke zijn. Laten we al deze ideaalbeelden “ontmaskeren”.’

Che Guevara
Het rationalisme van de Verlichting was een illusie – de mens werd nu juist gestuurd door gewelddadige en seksuele driften, zoals bijvoorbeeld Nietzsche en Freud betoogden. Dus moest die vernislaag van schoonheid en rede, die wij cultuur noemden, worden afgekrabd, vervormd en beschimpt in de postmoderne werken. Maar omdat het publiceren van kunst tegenwoordig dikwijls meer te maken heeft met je C.V. en je connecties dan met je scherpzinnigheid, weten veel kunstenaars ook niet meer waartegen ze nu rebelleren. De grote vragen des levens zijn in onze consumptiemaatschappij al teruggebracht tot commerciële clichés – zoals de T-shirts van Che Guevara – waardoor het rebelleren in feite ook al een triviale kwestie is geworden. Als alles dan een subjectieve ervaring is, geen objectieve werkelijkheid maar een constructie, zoals het Postmodernisme stelt, dan blijft voor kunstenaars ook niets over om tegen te rebelleren behalve dan hun eigen privé angstdromen.

Als alles dan een subjectieve ervaring is, dan blijft voor kunstenaars ook niets over om tegen te rebelleren behalve dan hun eigen privé angstdromen.

Het postmodernisme nam afstand van God en van het streven naar een ideale vorm. Het wees normatieve ordes af omdat normatieve ordes uiteindelijk terug te voeren waren op onderdrukking. Bijvoorbeeld: Een monument van een held diende slechts om in de armen trots aan te kweken voor hun natie, zodat ze hun armoede accepteerden en niet tegen de staat in verzet kwamen. Het afwijzen van de normatieve orde vormde een belangrijk deel van de Seksuele Revolutie in de jaren zestig. De seksuele energie van de mens moest vrij baan krijgen; homo, hetero of kwartet, het maakte allemaal niet meer uit. Zelfs de pedofilie was in die tijd bespreekbaar. Dit werd allemaal opgevat als wegen om de individuele subjectiviteit vorm te geven. Om uiting te geven aan de persoonlijke identiteit. Het kon niet choquerend en flamboyant genoeg. Deze denkwijze zien we heden ten dage nog steeds uitgedragen in de gay parades.

Excentriciteit
Ik concludeer dat het de naïviteit van het Postmodernisme was om de ogenschijnlijke zinloosheid van het bestaan te ervaren als een vrijheid. Men was nu vrij om zich zo flamboyant en opvallend mogelijk uit te dossen, om de artistieke excentriciteit maximaal te benadrukken. Om zich zo als een uniek individu te uiten en te rebelleren tegen ‘het normale’, omdat de denkstructuren waarin ‘het normale’ gegrondvest lag als slechts subjectieve en toevallige constructies werden opgevat. Echter, als er geen enkel extern referentiepunt meer is, als ieder ideaalbeeld als vals wordt voorgesteld, wat blijft er dan nog over voor de mens om uiting aan te geven de individuele expressiviteit? Oftewel, we kunnen ons kleden in schreeuwerige kleding, maar uiteindelijk schreeuwen we in een vacuüm. Iedere uiting slaat slechts op zichzelf terug en vervalt in het triviale.