Cult

Feuilleton: De Dakloze Lente (13)

23-12-2012 19:05

Zouden alle zwervers elkaar kennen? Vroeg ik me af, terwijl ik de lezende dakloze voorbij liep. Zouden ze soms samenkomen om met elkaar in hun ellende te delen? Dan zou deze dakloze lezer Juliette misschien al ontmoet hebben. Intussen was ik het Lycée Henry IV voorbij en liep ik over het Place du Panthéon richting de Rue Soufflot. In dikke winterjassen zaten de toeristen onder warmtelampen. Ze moesten verdwaald zijn, de zon scheen nog fel en warm, dus lampen waren helemaal niet nodig. Ze droegen winterjassen waar zwervers vodden droegen, en dronken koffie als zwervers bier dronken. Zo kwamen ze meer overeen met de daklozen dan dat ze ervan verschilden.

Ze droegen zonnebrillen waarachter hun zompige vermoeide ogen schuil gingen. Ze waren moe van dagen lang metro in en metro uitspringen. Zoals de meeste toeristen kwamen ze alleen boven de grond om het monument te zien dat door hun reisgids werd aangeraden. Onder de grond zagen ze de foto van het bouwwerk en wisten dan al precies hoe het eruit zag. Ze lazen dat de Arc de Triomphe een hulde aan Napoleon was die Europa veroverd had, hoe François Mittérand door de Grande Arche te bouwen de keizer van het modern bedrijfsleven was en dus eigenlijk veel belangrijker was dan de antieke kleine generaal.
De verzameling die toeristen van gotische kathedralen maakten, met de Sainte Chapelle als hoogtepunt, was compleet als ze de Nôtre Dame hadden bezocht en ook die kerk van hun lijstje af konden strepen.

Op het Place de la Bastille zagen de toeristen een monument dat niet meer bestond. Het afvink toerisme vierde hoogtij. Sommigen bezochten in een vakantie niet allen Parijs, maar ook Bordeaux, Carcassonne en Montpellier, en niet alleen Frankrijk, maar ook Duitsland, Spanje en Italië. Vooral Japanners en Amerikanen maakten deze Eurotours.
Waar ze ook heen gingen, ze zagen de monumenten en de paleizen die niet meer bewoond werden. De koning was namelijk al in meerdere revoluties afgezet. Ze zagen de Conciergerie, geen gevangenis, maar museum, waar poppen in zeventiende-eeuwse klederdracht achter tralies lagen.

Ze zagen de mensen niet.

Ze zagen de stad niet.

Museumkaartjes bewaarden ze als bladwijzers in hun boeken of om aan vrienden te bewijzen dat ze de hoogtepunten hadden gezien en dus ook bij de club van kosmopolieten hoorden. Moegeslagen aten ze kuipjes roomijs en bestelden ze Ben & Jerry’s om hun buiken nog dikker te maken. Op den duur zouden ze invalide in scootmobiels hun toeristenlijstjes afvinken. De vliegtuigmaatschappijen moesten voor dezelfde prijs twee stoelen beschikbaar stellen totdat ze op den duur bedlegerig alleen nog de reisprogramma’s op televisie konden zien.
De toeristen waren in veel landen geweest maar hadden nog nooit een mens gezien. Twee duizend jaar na Diogenes was dit de verloren generatie. Ze zochten geen mens, maar werden opgejaagd door de mensen die zij niet kenden.
Tegen deze stroom van blinde haast in zocht ik Juliette. Het enige mens dat er op dit moment toe deed voor mij.

Ik sloeg links af, en nam de Boulevard Saint Michel, voorbij de Jardin du Luxembourg, richting Montparnasse. Hier waren geen cafés meer en de kledingwinkels hadden plaats gemaakt voor absurd genoeg allemaal dezelfde telefoonwinkels, waar frontjes verkocht werden en waar je voor geen geld je telefoon simlock vrij kon laten maken. De felle ochtendzon ging verborgen achter grijze wolken.
Mensen liepen me gejaagd voorbij, bang voor de bui die komen ging. Mannen met suffe hoedjes, oude vrouwen met suikerspin kapsels, vrouwen met blonde volle haardossen en, noodlottig, vrouwen met lang zwart piekhaar.
Eén van hen sprak in een snel Spaans in haar telefoon. Juliette sprak geen Spaans, voor zover ik wist. Deze vrouw had ballerina’s aan die de wreef van haar voeten bloot lieten. Het zag er mooi uit maar het was waarschijnlijk veel te koud voor de tijd van het jaar. Ze betaalde een prijs voor haar schoonheid. Boven haar bruine hazelnoten ogen zat lichtgroene oogschaduw.

Weer riep ik het gezicht van Juliette op. In al het knip en plakwerk dat ik van haar had gemaakt straalde de blauwe lichten van haar ogen als enig baken in de nacht. Als ik naar de hel moest afdalen, dan zou ik in al het donker of in alle rook en smog haar ogen kunnen zien schijnen, dacht ik, en ik realiseerde me dat ik inderdaad bezig was met een helletocht. Ik was afgedaald naar de donkere wereld van een dakloze. In de chaos en rommel, tussen vuilniszakken en doorregende matrassen zocht ik haar. Overal waar ik liep voelde ik haar ogen op me gericht. In stegen voel ik haar adem die vanuit een afvoerput over mijn blote kuiten blies. Ik hoor haar voetstappen, maar een oude vrouw verschijnt, en overal zijn haar sporen. Een bananenschil ligt naast een lege koffer in het portiek van een verlaten kantoorgebouw. Is dit de koffer die ze uit het appartement van haar vriendje heeft meegenomen toen ze hem verliet?

Ze laat codes voor me achter. Drie lege blikjes Heineken tot een klein torentje op elkaar gestapeld, met twee blikjes Stella ernaast. Maar ik weet niet wat het betekent. Soms ligt er een pakje Gauloise voor mijn voeten. Zou het er net pas liggen? Heeft ze het op mijn weg gegooid om te laten zien dat ze in de buurt is, dat ik op de goede weg ben? Maar Juliette rookt geen Gauloise, weet ik, en in een roes van verlangen loop ik door, op weg naar nog meer ellende.

Dit is de dertiende aflevering van De Dakloze Lente, een feuilleton dat iedere woensdag en zondag op DeJaap verschijnt.