Proza

28-06-2013 14:00

Zittend op een stoel werd de clown wakker in een donkere ruimte. Hij was vastgebonden. Zijn rode fopneus was in zijn mond gepropt en vastgemaakt met tape. Zijn ogen plakten en de kamer was doordrongen van de geur van vochtig beton. Hij had geen idee waar hij was. In paniek keek hij om zich heen. Het leek op een kelder. Voor hem was een deur. Achter hem viel een beetje licht de kamer in: vast door een raampje. Het touw om zijn polsen deed nog geen pijn, het schuurde nog niet langs zijn huid. Dat moest betekenen dat hij nog niet heel lang vastgebonden was. Zijn hoofd deed pijn, alsof hij er een harde klap op had gekregen.

Zo zat hij daar een tijdje en stond ware doodsangsten uit. Het enige besef dat hij had van tijd, was dat iedere seconde een eeuwigheid duurde. Hij wachtte op een verlossing, op een verlossend woord en de gewenste uitleg.

Het was stil. Hij hoorde niets. Ergens in de verte klonk een drup.

Na wat een hele tijd wachten leek, ging langzaam de deur van de kelder open. De clown hoorde een piep bij het verder opengaan van de deur, en zag een sliertje licht door een kier naar binnen komen. Hij hoorde stemmen op de gang. Hij probeerde het gesprek te verstaan, maar de stemmen waren te gedempt. Toen werd het stil. Een man kwam binnen. Hij had een zwart pak aan met een wit overhemd en droeg een donkere zonnebril. Hij liep op de clown af en trok voorzichtig de tape los die aan zijn gezicht plakte. Hij haalde de rode fopneus uit zijn mond.

De clown haalde diep adem en schraapte al zijn zelfvertrouwen bij elkaar – zodat zijn stem vastberaden zou klinken en niet zou overslaan – en vroeg: “Wie ben jij?”

De man pakte een stoel – die tegen de muur stond – en ging erop zitten. Hij leunde voorover, met zijn ellebogen rustend op zijn benen.

“Wie ik ben? Dat lijkt me niet de belangrijkste vraag, clown,” zei hij. “De vraag is niet wie ik ben. De vraag is wat jij hier doet. Wat heb jij gedaan waardoor je nu hier bent?”

De clown besefte dat het zelfvertrouwen in zijn stem niet voldoende was geweest. De rollen waren meteen weer omgedraaid.

“Dat weet ik niet. Ik heb niets verkeerd gedaan,” antwoordde hij.

“Dat zou een beetje vreemd zijn, denk je niet? Dat we zomaar onschuldige mensen van straat plukken en in deze kelders gevangen houden.”

“Ik weet niet wat ik misdaan heb, eerlijk waar. Ik wil alleen maar mensen blij maken en opvrolijken,” zei de clown.

“En hebben die mensen daar om gevraagd, clown?”

“Hoe bedoel je?”

“Denk je dat de mensen je nodig hebben. Denk je dat?”

“Wat is er zo slecht aan wat ik doe? Ik maak mensen aan het lachen. Ik speel met kinderen. Ik ben geen slecht mens. Ik verdien dit niet.”

De man staarde de clown aan door de donkere glazen van zijn zonnebril. Hij pakte kalm een pakje sigaretten en een aansteker uit zijn binnenzak, zette de sigaret aan zijn mond en hield de aansteker erbij. Hij blies de eerste teug rook in het gezicht van de clown en ging verder.

“Heb ik gezegd dat je een slecht mens bent? Dat is niet waarom je hier zit. Integendeel. Ik denk niet dat je een slecht mens bent. Ik denk dat je een goed mens bent, met goede bedoelingen,” zei hij. Weer staarde hij de clown strak aan, wachtend op een reactie.

“Ik begrijp het niet. Wat doe ik dan hier?”

“Zie je, clown. Soms duurt het even voordat je door hebt dat wat jij altijd dacht dat goed was, eigenlijk heel slecht is. Ook al denken heel veel andere mensen met jou dat wat jij doet goed is. Dat hoeft niet te betekenen dat dat ook zo is. Je hebt gewoon een beetje uitleg nodig. Wat sturing, als ik dat zo mag zeggen. En die sturing ga ik je geven.”

“Wie ben je?” De clown vroeg het met trillende stem. Hij was bang voor wat er ging komen.

De man zei niets. Hij stond op en zette de stoel een stuk naar achter. Hij liep op de clown af en hurkte voor hem. Heel dicht bij – de clown kon de tabak in zijn adem ruiken.

Hij gooide zijn sigaret weg en sprak: “Ik zal je zeggen wie ik ben, clown. Er zijn twee soorten mensen. De mensen die zich kunnen vermaken met jouw belachelijke gedrag. Die zich kortstondig laten afleiden van de werkelijkheid. En de mensen die zich ergeren aan je ongeremde en nergens op gebaseerde vrolijkheid. Die dwars door dat witte masker van je heen kijken en de valse hoop zien die jij aan mensen geeft. Bij die groep hoor ik. De groep die alles waar jij voor staat wil vernietigen. Jouw vijand. Dat ben ik.”

De clown sidderde. “Maar ik begrijp nog steeds niet wat ik je heb aangedaan. Ik kan toch…”

De man was opgestaan en sloeg de clown met vlakke hand in zijn gezicht. Hij voelde een scherpe pijn aan de linkerkant van zijn hoofd.

“Begrijp je dan nog steeds niet dat het niet om jou gaat? Om wat je mij zou hebben aangedaan? Ik hou je al een tijdje in de gaten. Je hebt mij voor vandaag nog nooit gesproken. Je hebt niet eens de kans gehad om mij wat aan te doen. Het gaat niet om mij. Verdomme, het gaat niet eens om jou. Het gaat om waar je voor staat.”

“Maar het enige waar ik voor sta is lachen en gelukkig zijn. Ontsnappen uit de werkelijkheid.”

“Heb jij jezelf al eens bekeken, clown? Je ziet er volslagen idioot uit. Een rode fopneus? Een fel gekleurd pak en wit gezicht? Een hoedje dat veel te klein is met een fucking roos erop? Je bent anders. Alles aan je schreeuwt dat je anders wilt zijn. Normaal zijn is niet genoeg voor jou. En je valt de mensen daarmee lastig. Je probeert ze te laten ontsnappen uit de wereld waarin ze leven, met je zogenaamde grappen en grollen. Weet je wat jij bent? Een oproerkraaier. Je hoort hier niet.” De man had geschreeuwd en was even zijn zelfbeheersing verloren. Hij leek zich daarvan bewust te zijn. Hij zette de stoel weer terug voor de clown en ging er op zitten. Zijn rust was teruggekeerd. Hij ging verder.

“Stel je voor dat iedereen was zoals jij, clown. Alle zorgvuldig opgebouwde orde zou binnen korte tijd verloren zijn. De wereld zou een chaos worden. Dat kunnen we niet accepteren.” Hij schudde zijn hoofd.

De clown antwoordde: “Maar ik ben altijd al zo geweest. Ik geef mensen een lach en ik geef hen hoop. Ik geef een ziek kind een leuke middag en maak daarmee ook hun ouders blij. Wat is daar mis mee?”

“Je maakt ons niet blij. Je maakt ons bang. Je probeert iets in ons naar boven te halen dat we al lang geleden zijn vergeten. Waar we niets meer aan hebben. De hoop waar jij het over hebt. Wat is dat? Mensen moeten geen hoop hebben. Het leven is al moeilijk genoeg. Het zieke kind waar jij het over hebt, gaat gewoon dood aan het einde van de dag. Waar is die hoop van je dan? We hebben je niet meer nodig, clown. Je biedt de mensen iets waar ze niet mee kunnen omgaan. Je biedt de mensen geen hoop. Je biedt ze een illusie. Een illusie van vreugde en geluk. De illusie van iets beters. Dat is wel het laatste waar we ze mee lastig moeten vallen.”
“Maar wie ben jij om te bepalen waar mensen gelukkig van mogen worden? Ik weet zeker dat jij dat ook wil. Diep van binnen,” zei de clown.

“Het gaat er niet om wat ik wil. Wij doen er niet toe, jij en ik. De mensen die je hier naartoe hebben gebracht zijn de hoeders van de orde. Zij bepalen alles en ik hoor bij hen. Mensen kunnen een bepaalde mate van geluk nastreven. Dat staan wij ze toe. We geven ze huizen, tuintjes, auto’s, levensverzekeringen, kinderen, plasmaschermen, stedentrips, de ene na de andere hype. Het houdt ze rustig. Je bent geen domme vent, clown. Jij weet zelf ook wel waartoe onrustige mensen in staat zijn. Jouw illusies zaaien onrust. Het geeft mensen het idee dat er meer is dan het dagelijkse leven. En dat is waarom ik hier ben en velen met mij. Het is onze verantwoordelijkheid om alle anderen er onbewust op te wijzen waar hun grenzen liggen. Wij bepalen waar die grenzen liggen en we bewaken ze. Voor hun eigen bestwil.”

De man was weer opgestaan. Hij pakte een ijzeren staaf, die op de grond van de kamer lag. Het ijzer maakte een schrapend geluid langs de stenen vloer. De man zette de staaf tegen de muur.

“Wat gaat er met me gebeuren,” vroeg de clown.

De man zette de stoel weer weg en liep naar de clown. Hij pakte nog een peuk uit zijn zak en stak hem aan. Hij keek de clown aan en zei: “Het is voor weinig mensen weggelegd om zich te onttrekken aan de werkelijkheid. De mens vindt verlossing in eenvoud en routine. Dat had je moeten accepteren. Je had je erbij neer moeten leggen. Dat heb je niet gedaan. En nu is het te laat. Nu is dit jouw werkelijkheid. En je kunt je er niet meer aan onttrekken.”

“Wat gaat er met me gebeuren,” de clown schreeuwde nu. Een golf van paniek ging door hem heen.

De man pakte de staaf weer. Hij woog hem in zijn handen.

“Het is te laat clown. We hebben verschillende keuzes gemaakt in het leven. Ik koos goed. Jij koos verkeerd. Zoals ik al zei. We hebben je niet meer nodig. Het was een genoegen met je te spreken. Ik hoop dat je begrijpt dat dit alles niet persoonlijk is.”

Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar proza over.