Tunnelmensen – Ondergrondse daklozen in New York

04-10-2013 15:25

In de jaren negentig zwierven er duizenden daklozen door de straten van Manhattan. Een kleine groep ging ondergronds. Onzichtbaar voor de maatschappij, slaagden ze erin een nieuw leven op te bouwen in de tunnels van New York. Oorlogsfotograaf en cultureel antropoloog Teun Voeten slaagde erin toegang te krijgen tot deze onderaardse wereld. Halverwege de jaren negentig woonde hij vijf maanden tussen Vietnamveteranen, macrobiotische hippies, crackverslaafden, Cubaanse vluchtelingen, moordenaars, computerprogrammeurs, filosofische kluizenaars en voortvluchtige misdadigers. Met grote betrokkenheid en gevoel voor humor beschrijft Voeten in Tunnelmensen hun dagelijks leven.

In 1996 werden de tunnels ontruimd. Een speciaal programma, waarin de Amerikaanse Spoorwegen en daklozenorganisaties samenwerkten, bood de tunnelmensen een kans om ‘boven’ een nieuw leven te beginnen. In deze geheel herziene en bewerkt versie van Tunnelmensen, wist Voeten de oorspronkelijke tunnelbewoners op te speuren en in een nieuw hoofdstuk beschrijft hij hoe het ze jaren later is vergaan.

Tunnelmensen werd enthousiast onthaald door de landelijke en internationale pers, door sociale wetenschappers, beleidsmakers, hulpverleners en Amerikakenners. Het is niet alleen een must read voor elke rechtgeaarde New York liefhebber, maar voor iedereen die geïnteresseerd is in de daklozenproblematiek. ‘Teun Voeten heeft een nieuwe frontier gevonden in het grote Amerikaanse experiment en presenteert het in dit ronduit fascinerende verslag.’ – Sebastian Junger, auteur van The Perfect Storm.

Halloween

Het is Halloween vandaag en ik voel me niet op mijn gemak als ik met professor Terry Williams de tunnel binnenloop. Langzaam laten we het daglicht achter ons. Ik hou niet van muffe donkere holen met verborgen spelonken, vooral niet op Halloween, een populair thema voor talloze goedkope griezelfilms. Halloweenmoorden zijn zelfs een terugkerend verschijnsel geworden in Amerika. Vandaag even geen zin in gestoorde tunnelresidenten die met hakmessen vanuit het niets te voorschijn springen. Zachtjes vloek ik op Williams die me uitgerekend vandaag de tunnel inbrengt.

Aan de ingang van de tunnel staan winkelwagentjes vastgeketend aan een hek, vol met lege flesjes en oude kleren

De ingang is onder een viaduct van de West Side Highway aan het begin van Riverside Park, een smalle strook groen, die zich vijf kilometer uitstrekt tot aan het noordpuntje van de stad. Aan het westen wordt Riverside Park begrenst door de Hudson rivier, aan het oosten door appartementsgebouwen die hier op 72nd Street nog redelijk sjiek zijn, maar langzaam overgaan in de trieste woonkazernes van Harlem en Washington Heights. Midden onder het park, in een vrijwel rechte lijn van zuid naar noord, loopt de tunnel, wel vijftig straatblokken lang. Boven in het park joggen mensen en worden honden uitgelaten, moeders lopen met kinderwagens en niemand lijkt te beseffen dat er recht onder hun voeten een onderwereld bestaat.

Aan de ingang van de tunnel staan winkelwagentjes vastgeketend aan een hek, vol met lege flesjes en oude kleren. De propeller van een weggeworpen ventilator draait in de koude novemberwind. De mond van de tunnel gaapt wel honderd meter wijd. Verschillende treinsporen lopen tussen een woud van betonnen en ijzeren pilaren, volgespoten met graffiti. Honderd jaar geleden was dit een bedrijvige overslagplaats voor binnenschepen en goederentreinen. Eind jaren zestig werd de terminal overbodig en trad de verloedering in.

Fraai gevormde gietijzeren bogen vormen het plafond van de tunnel. Tussen de pilaren staan gammele bouwsels. Hutjes van hout en golfplaten, een paar kubieke meter groot, slordige tenten, met palen en lappen plastic in elkaar geflanst.

‘Er zijn weer een paar nieuwe onderkomens bijgekomen,’ zegt Williams. Ergens brandt een groot vuur in een ton, mensen met uitgestrekte handen warmen zich eraan. Verderop zaagt iemand een stuk hout.

Lord of the flies

We lopen dieper de tunnel in. Sommige treinsporen lopen dood en eindigen bedolven onder vuilnishopen. Andere sporen voegen zich samen met verroeste wissels. We struikelen over kleren, lege flessen en dozen, wrakken van winkelwagentjes. Ik schop tegen een afgedankt boek. Lord of the Flies.

Een muffe lucht van rottend vuil en uitwerpselen penetreert mijn neus. Ratten springen weg en verdwijnen in gaten en spleten onder de treinrails. Blij dat ik mijn difterie-, tetanus- en tyfusvaccinaties heb genomen.

Langzaam gaat de duisternis overheersen. De tunnel wordt smaller, totdat er nog maar twee sporen in passen. ‘Pas op voor booby traps,’ waarschuwt Williams. ‘Sommige mensen hier houden niet van bezoekers en hebben kuilen gegraven. Je breekt je poot als je er in valt.’

Wil Williams me bang maken, of heeft hij last van paranoia? Ik volg zijn voorbeeld maar en ga op de rails lopen. Na een kwartier lopen maakt de tunnel een flauwe bocht en is de uitgang niet meer te zien. Verderop laten luchtroosters in het plafond zwak daglicht door. Recht boven ons is het park, zegt Williams. We horen stemmen van spelende kinderen. Onder de luchtroosters in een uitsparing staan een paar kubusvormige bunkers. Het zijn de hokken waarin onderhoudswerkers hun gereedschap bewaarden. Oorverdovend geblaf breekt los. Op het dak van een van de bunkers staat een roedel smerige honden. Uit de bunker komt een oude man tevoorschijn. ‘Joe, alles oké?,’ roept Williams. De man gromt iets onverstaanbaars en verdwijnt weer achter een mottige tapijt dat een deuropening bedekt. ‘Joe is vandaag niet in zo’n goed humeur,’ zegt Williams schouderophalend. Joe is een Vietnam-veteraan, al twintig jaar in de tunnel. Hij woont er met zijn vrouw Kathy en dertig katten.

We lopen verder door de tunnel. Het wordt pikdonker en we kunnen geen hand voor de ogen zien. Dan zijn er weer luchtroosters op regelmatige afstanden van elkaar. Tien minuten verder is er weer een verbreding in de tunnel, waar een rijtje bunkers staat. ‘We zijn er,’ zegt Williams. ‘Het kamp van Bernard.’

Sommige mensen hier houden niet van bezoekers en hebben kuilen gegraven

Williams roept zijn naam. Door een luchtrooster valt schaars licht op het kampement. Dozen met lege blikken en flessen slingeren her en der. Tegen de basis van een paar pilaren staan vier identieke klapstoelen. Op een ervan ligt een stapeltje tijdschriften: Sports Illustrated, Newsweek, The New Yorker, als in een wachtkamer van een tandarts. Achter de pilaren is een grote open ruimte waar afgedankte kasten staan met blikken koffie, dozen havermout en potten spaghetti. In het midden van de ruimte gloeit een vuur tussen twee grote stenen waarop een zwartgeblakerd rooster ligt. Een paar stoelen zijn rond het vuur geschikt. Tegen de wand van de tunnelmuur is een enorme schildering van zo’n 4 bij 8 meter. Een vuurpeloton legt aan, het slachtoffer heft vertwijfeld zijn handen ten hemel. Het is een reproductie van Goya’s Derde Mei, legt Williams uit, gemaakt door graffitikunstenaars uit de buurt.

Williams roept Bernard nog een keer. Uiteindelijk komt uit een van de bunkers een lange, zwarte man te voorschijn.

‘Sorry, Terry, ik was even bezig.’ De twee begroeten elkaar hartelijk. ‘Dit is ‘m dan. Bernard. De beroemdste dakloze in New York.’ Bernard lacht en geeft me een stevige hand. Hij heeft een honkbalpet op waaronder dreadlocks krullen en draagt een wit sweatshirt met Goofy op een skateboard. Door het zwakke licht en de pet die diep over zijn ogen is geschoven, is zijn gezicht moeilijk te onderscheiden. Ik zie alleen een rij witte tanden glinsteren.

Williams en Bernard wisselen de laatste nieuwtjes uit. Er is gisteren een man in het park vermoord. Bernard kende hem persoonlijk. Hij heette Walter, een dakloze die al jaren in een kartonnen doos onder een brug in het park sliep.

‘Doodgestoken door een Dominicaanse kid van 21 jaar. Hier recht boven ons op de 95ste.’ Bernard wijst naar het rooster waardoor een stuk grijze hemel zichtbaar is. ‘De kid was volkomen doorgedraaid. Stak Walter zijn ogen uit, trok zelfs zijn broek uit,’ vertelt Bernard ontdaan. ‘Walter heeft nog nooit een vlieg kwaad gedaan. Kun je het geloven, Terry? De politie arresteerde de kid toen hij op Broadway met zijn mes en die broek vol bloed aan het zwaaien was.’ Bernard zucht. ‘Wat een wereld. Het kan fucking everybody gebeuren.’

Hij schudt zijn hoofd en kijkt peinzend naar de grond. Williams verandert van onderwerp en begint over mijn fotoplannen. Bernard montert op. Binnen een paar minuten is de zaak beklonken: Bernard zal mijn gids zijn. Overmorgen gaan we aan de slag. ‘Roep me maar door de intercom,’ zegt Bernard. ‘Dan kom ik je boven ophalen.’ Hij wijst naar het luchtrooster. ‘Brievenbus en intercom tegelijk, ligt tussen de op- en afrit van de West Side Highway op 95th Street. Je kunt het niet missen.’

Bernard moet weer aan het werk en leidt ons naar de uitgang. Een halve mijl verder noordwaarts is een zijdeur met twee stalen trappen die naar boven voeren. Daglicht stroomt naar binnen. Boven aan de trappen is een klein platform dat vol staat met winkelwagens en volle vuilniszakken. Door een getralied hek kijken we uit op een kinderspeelplaats. Dit is de Noorderpoort, een nooduitgang van de spoortunnel.    ‘Vroeger moesten we door een hol in de grond naar binnen kruipen,’ zegt Bernard als hij het hangslot op de poort opent en ons uitlaat. ‘Zo is het een stuk gemakkelijker.’ Ooit heeft hij vriendelijke spoorwerker hem de sleutels gegeven.

Wat een wereld. Het kan fucking everybody gebeuren

‘Een betere gids dan Bernard bestaat er niet,’ vertelt Williams. Door de jaren heen is Bernard meer geworden dan een studieobject en zijn de twee goed bevriend geraakt. ‘Hij schiet in feite niets op met al die interviews,’ zegt Williams. ‘Bernard weet dat zelf ook, maar hij houdt van aandacht.’

De eenvoud van het bestaan

Op weg naar mijn eerste tunnelafspraak met Bernard loop ik 95th Street westwaarts af naar het park aan de Hudson. Onder het bruggetje waar Walter vermoord moet zijn, slingeren gele plastic linten. Police Line. Do Not Cross, staat erop gedrukt in zwarte blokletters. Verwaaid en verregend liggen ze tussen glasscherven op de grond. Een zwerver ligt in een hoekje onder een deken te slapen en draait zich verstoord om.          Verderop is de op- en afrit van de West Side Highway. Tussen het langs scheurende verkeer ren ik naar de vluchtheuvel en vind het luchtrooster, Bernards intercom. Voorover geknield probeer ik iets in de duisternis beneden te onderscheiden en herken de graffiti en de dozen met flesjes. ‘Bernard, Bernard,’ schreeuw ik door het rooster. Een paar meter verder razen de auto’s voorbij. Ik roep nog een paar keer. Geen antwoord. Op een muurtje in het park zit een zwarte man naar me zwaaien. Ik had hem al gezien, maar geen aandacht aan hem besteed. Dichterbij gekomen herken ik Bernard aan zijn rasta kapsel.

‘Ik herkende je niet zonder je Goofy-shirt,’ verontschuldig ik me. ‘Ik trek ook wel eens schone kleren aan,’ lacht hij, Nu draagt hij een New York Yankees honkbalpet en een Adidas trainingsjack. Daaronder schone jeans en gymschoenen. In het volle daglicht kan ik hem nu pas goed opnemen. Williams had verteld dat Bernard ooit fotomodel is geweest. Het is te geloven: Bernard is een knappe man, lang en slank. Rechte neus, dunne lippen en een hoog voorhoofd. Ik schat hem midden dertig. Als hij lacht, plooien zijn lippen zich in een sierlijke krul met daaronder een rij onberispelijk witte tanden. Zijn pretogen nemen me onderzoekend op.

We lopen door het park terug over de speelplaats naar de Noorderpoort. Die Bernard opent. Er is nauwelijks ruimte om te staan en we moeten ons langs drie winkelwagentjes naar binnen wringen. Verroeste H-balken boven ons zijn als boekenplank ingericht. Naast wat tijdschriften en pulpromannetjes liggen boeken met titels als Handbook Of Dermatology en Mathematics Made Easy. Een gipsen replica van de Acropolis fungeert als boekensteun en een oranje pompoen grijnst me aan met een tandeloze mond.

Blikjes en seksblaadjes

‘Al die rotzooi is van Tony,’ legt Bernard uit. ‘Die idioot creëert hier brandgevaarlijke situaties. Als het aan hem ligt, worden we er nog ‘ns allemaal uitgetrapt.’ Hij wijst me Tony’s winkelwagen. Aan de voorkant hangen een gebloemd dameshoedje, een barbiepop, kerstslingers en aluminium wissellijsten. Onder een stapel hout in de kar steken een paraplu en een TV-antenne. Bovenop liggen blikjes en seksblaadjes. Tony vindt het spul op straat en verkoopt die door aan handelaren of voorbijgangers. Bernard haalt een paar witgelakte spaanplaten uit Tony’s kar. ‘Absoluut waardeloos als brandhout,’ moppert hij. ‘Die vent snapt er niets van.’

We dalen de trappen af. Buiten is het een zonnige dag en de luchtroosters laten aanmerkelijk meer licht binnen dan twee dagen geleden, toen de omgeving nauwelijks te zien was. Bernard wijst me op de graffitischilderingen op de muren onder de roosters. Diffuus, van boven binnenvallend licht doet de afbeeldingen uit de donkere tunnelmuur springen. Het zijn metershoge portretten die op foto’s lijken omdat ze zwart/wit zijn. Ik herken John F. Kennedy, Martin Luther King en Mona Lisa. Verderop is een schildering van een straatjoch in een ruig jasje, handen nonchalant en uitdagend in de zakken gestoken. Hoofd en nek zijn vervangen door een dildovormig object.

Ik vraag Bernard naar de lul in het leren jasje. Bernard lacht. ‘Jij bent de vierde al die dat vraagt. Jullie journalisten zien ook overal pikken in. Zie je niet dat het een graffitispuitbus is?’

De wereld up top denkt dat we drugsverslaafden en alcoholisten zijn

Inderdaad is het eikelachtige hoofd de sproeiknop van een spuitbus. De graffiti-artiest Chris Pape, alias Freedom, heeft de werken gemaakt. De spuitbus met de handen in de zak is zijn zelfportret. Vanaf het begin van de graffiti-rage is de tunnel favoriet terrein geweest voor spuiters uit de buurt. Ze kwamen binnen door nooduitgangen of via de tunnelingang op de 72ste straat, het Zuideinde. Bernard leerde enkelen kennen en raakte met Chris Pape goed bevriend.

Vlakbij zijn kamp aangekomen wijst hij me op het portret dat Pape van hem op de muur maakte. ‘Het lijkt niet erg,’ zegt hij sip. Bernard lijkt inderdaad meer op een ongeschoren Amerikaanse soldaat uit de Tweede Wereldoorlog met een peuk in zijn mond. Wat een helm lijkt, is de capuchon van zijn sweatshirt, half over zijn ogen. Verderop is een portret van een gerimpelde, loensende, oude man met een centenbak die spottend grijnst. Het is Bob, de oude buurman van Bernard, die inmiddels naar boven is verhuisd.

Water, brandhout en voedsel

Bij de vuurplaats aangekomen biedt Bernard me een klapstoel aan. ‘De wereld up top denkt dat we drugsverslaafden en alcoholisten zijn,’ steekt hij van wal. Hij leunt op zijn gemak in een afgedankte bureaustoel naar achteren, de voeten op de smeulende vuurplaats over elkaar geslagen.

‘Maar om hier te overleven moet je in staat zijn om voor de drie belangrijkste levensbehoeften te zorgen: water, brandhout en voedsel. Dit is geen plaats voor crackheads.’ Hij wijst me naar de vuurplaats met het zwart aangekoekte rooster. ‘Onze grill. Hier koken we op.’

Tegen een pilaar bij de muur staat een grote houten doos die volgestouwd is met dubbeldikke zondagsedities van de New York Times. Er naast liggen een paar blanke, vurenhouten balken. ‘Brandhout en oude kranten om het vuur mee aan te maken,’ zegt Bernard. ‘En hier,’ hij neemt me mee iets naar achteren, ‘zoals je ziet, ongelimiteerd keukengerei. Alles op de Newyorkse trottoirs gevonden.’ Vlak onder de reusachtige muurschildering staat een enorme verzameling potten en pannen, fluitketels en koffiekannen, zwartgeblakerd en bedekt met een dun laagje stof en as. Bernard gaat weer bij het vuur zitten en steekt een mentholsigaret op. In een pannetje met water op de grill staan vorken en lepels te weken. Een vlies van vuil heeft zich op het afwaswater gevormd.

‘Dakloos? Ik heb hier mijn huis,’ gaat Bernard door. ‘Dit is de keuken. Volledig ingericht met spul dat gewoon boven op straat lag. Een woonkamer van twintig straatblokken lang. Weinig mensen up top kunnen hetzelfde zeggen. Voordat ik hier terechtkwam, zat ik in een goedkoop hotelletje. Ik hield het er welgeteld twee weken uit. Tien dollar per nacht voor een hok waar je nauwelijks je kont kunt draaien en waar je de hele tijd rotzooi, chaos en lawaai om je heen hebt. In de tunnels heerst een vreemd soort rust. Hier vond ik uiteindelijk peace of mind.’

Bernard ziet me bedenkelijk naar de grote donkere ruimte achter de pilaren kijken waar het huisvuil metershoog ligt.

‘Dat is het enige wat bezoekers zien als ze hier komen. De ratten en het vuil, de lege wijnflessen en de crackcapsules. Maar hee, die zijn er boven ook. Alles wat ze up top hebben, hebben wij net zo goed. Tja, en dat vuilnis daar, verdomme, wat wil je. De ophaaldienst komt hier niet.’

Bernard gaat er op zijn gemak voor zitten. ‘Journalisten komen hier met een bevooroordeelde blik,’ legt hij uit. ‘Alleen maar oog voor de troep, maar de essentie ontgaat ze. Broederschap en gemeenschapszin, that’s the key thing. Tot nu toe heeft niemand dat begrepen.’

Ik neem er notitie van. Bernard praat door en is al snel niet meer te stuiten.

In de tunnels heerst een vreemd soort rust

‘Ik leer hier meer over het leven dan up top mogelijk zou zijn. Het tunnelleven was een spirituele wederopstanding. I can tell you, als het morgen mijn beurt is om te sterven, dan kan ik tenminste zeggen dat ik een vrij mens geweest ben. Niemand kan deze ervaring van me afpakken. Als ik de keus had, dan zou ik hetzelfde leven nog eens over doen.’

Bernard spreekt in vloeiende volzinnen, doorspekt met moeilijke woorden − oblivious, impeccable, elusive  die ik later moet opzoeken. Hij oreert op dicteersnelheid zodat ik ruimschoots de tijd heb om alles te noteren. Later zal ik de monoloog vaker in bijna dezelfde woorden horen als er collega-reporters in de tunnel komen.

Bernard vertelt dat walging over het leven up top hem de tunnels in heeft gedreven. Hebzucht en chaos zijn sleutelbegrippen in zijn levensbeschouwing. ‘Er is genoeg voor fucking everybody op deze wereld. Genoeg woonruimte, genoeg voedsel, genoeg water, genoeg alles. Maar deze wereld wordt geregeerd door hebzucht. Hebzucht maakt alles kapot.’

Bernard wijst op een graffitiwerk op de muur. Tussen vier cryptische lettertekens is een stel hersenen te zien, als Houdini vastgeketend. Brains in Chains heet het werk dan ook. De letters vormen de naam sane, ondersteboven in spiegelbeeld, verklaart Bernard. ‘Het laatste werk voor zijn dood. Speciaal voor mij gemaakt.’

Sane was een veelbelovend talent in de graffiti-scene. Hij verdronk in een baai in Brooklyn. Sommigen zeggen dat hij tijdens het spuiten van een brug af viel, anderen zweren bij een duister complot, want Sane was een goede zwemmer. Een uitspraak van Bernard, Modern Society Is Guilty Of Intellectual Terrorism, staat bovenaan het werk in agressieve, hoekige blokletters gespoten.

‘Iedereen heeft de mond vol van emancipatie,’ zegt Bernard. ‘Abraham Lincoln gaf met de Emancipatieproclamatie de aanzet tot de afschaffing van de slavernij.’ Hij pauzeert even − “ga ik niet te snel?” − en gunt me de tijd om de moeilijke zin neer te schrijven. ‘Emancipatie betekent in die oorspronkelijke, letterlijke zin “het vrij maken van de handen”. Maar de geest is nog steeds vastgeketend. Iedereen is in de ban van the Dollar game.’

Moderne versie van Diogenes

Het begint op een filosofiecollege van een antroposofische school te lijken. Voelt Bernard zichzelf een moderne versie van Diogenes? Hij heeft zijn antwoord paraat. ‘Een Franse journalist probeerde me ook ooit in die rol te drukken. Diogenes werd door de goden bestraft omdat hij de mensheid verachtte en kreeg het meest wrede vonnis denkbaar: hij moest zijn verdere leven besteden aan de zoektocht naar een eerlijke mens. Maar ik veracht de mens niet, heb er alleen moeite mee. Vroeger op college stapte ik tijdens de filosofieles op de docent af. Ik zei: “Prof, hoe kan ik hier iets leren met dertig wijsneuzen in de klas die u telkens in de rede vallen met stomme vragen?” “Ik kan zien dat je voorbestemd bent voor een kluizenaarsbestaan”, zei hij me.’

Ik kijk het later nog eens na in de boeken. Wat Lincoln betreft klopt het verhaal in grote lijnen. Maar waar het over Diogenes ging husselt Bernard post-socratische wijsgeren met figuren uit de Griekse mythologie door elkaar. Het is geen schande, want er ontstaat een creatieve synthese en het is duidelijk wat hij bedoelt.

Bernard zit nu op zijn praatstoel en vervolgt zijn betoog met een existentialistische variatie op de zondeval. ‘Over de hele mensheid hangt een banvloek. De mens is gedoemd tot nadenken. Zijn Zonder Meer kan hij niet. Hij heeft chaos nodig. En toch waant hij zich superieur en intelligent. Maar je ziet het om je heen: we hebben alle mogelijke technologie, maar geen harmonie. Andere beschavingen op aarde kennen die wel. De Lamurianen bijvoorbeeld.’ Ik kijk hem vragend aan.

‘Dat zijn de afstammelingen van het oude rijk van Atlantis,’ legt hij uit. ‘Ze leven onder de oceaan maar weigeren met ons in contact te komen. Waarom zouden ze ook?’

Hij ratelt door en gooit er een schep Oosterse mystiek bovenop. ‘Een oude vriend onthulde me de essentie van het leven. Alles bestaat uit drie vormen van energie. Positieve en negatieve energie en de belangrijkste: de energie van de onevenwichtigheid. En juist die laatste, the force of no direction, brengt de mens telkens weer in de problemen.’

Bernard vertelt dat hij een boek aan het schrijven is. The Simplicity of Being luidt de titel. Hij is nu al bij het dertiende hoofdstuk beland, dat de essentie van het Menselijk Zijn behandelt.

Human Being… ‘ zegt hij spottend. ‘Being human is just a condition Mankind imposes on himself. Humanisme is een excuus voor stupiditeit. Oh sorry, we’re only human.’ Bernard imiteert een truttig toontje.

‘En dan die kwakzalver van een Descartes,’ schampert hij door. ‘Cogito ergo sum. Waar haalt hij het vandaan. De mens denkt alleen maar dat hij kan denken. Of Shakespeare. To be or not to be. Hoe kan iemand in godsnaam Het Zijn weigeren?’

Een paar schrille tonen uit een stoomfluit onderbreken Bernards ontologische one-liners. Een felle schijnwerper doemt op in de verte en beschijnt de pilarengalerij. ‘Daar komt de half twee uit Ohio,’ roept Bernard en springt op. De naderende koplamp is van een trein van de Amtrak, de Amerikaanse Spoorwegen. Bernard zwaait, de conducteur antwoordt met een andere daverende stoomfluit. Met een bloedvaart raast de zilverkleurige locomotief met zo’n tien wagons voorbij. Een sterke luchtstroom blaast ons bijna omver.

‘Het blijft een machtig mooi gezicht,’ zegt Bernard als de rode achterlichten na een flauwe bocht in de tunnel verdwijnen. Stofwolken en dieseldampen blijven in de tunnel hangen. Zo komen dagelijks tien treinen door Bernard’s huiskamer rijden. ‘Je raakt er aan gewend, maar het blijft gevaarlijk,’ waarschuwt hij me. Vooral als je onder de roosters loopt, kan het lawaai van buiten dat van een aanstormende trein overstemmen.

Drie jaar geleden heeft Amtrak de tunnel opnieuw in gebruik genomen. Er was sprake van dat iedereen eruit gezet zou worden maar na een mediarel liep het allemaal met een sisser af. Bernard werd nolens volens woordvoerder van de tunnelmensen en verscheen zelfs op CNN met een hoge functionaris van de Amtrak. Die verzekerde dat iedereen kon blijven als ze zich maar aan enkele regels zouden houden. Zoals geen grote vuren maken en de nooduitgangen vrijhouden. Daarom heeft Bernard er zoveel moeite mee dat buurman Tony er een troep van maakt.

Vroeger woonden in het kamp zo’n tien mensen. Met de meesten liep het slecht af. Ze kregen aids en verdwenen naar boven om daar te sterven aan tuberculose, longontsteking of andere infecties. Anderen gingen ten onder aan drugsmisbruik en zwerven nu verdwaasd over de straten, mochten ze al niet gestorven zijn aan een overdosis. En weer anderen raakten op het criminele pad en zitten nu achter de tralies. Slechts een enkeling wist in de bovengrondse wereld met behulp van een uitkering, een ontwenningskuur, een opvangcentrum of steun van familie een nieuw bestaan op te bouwen.

De laatste die vertrok was Bob, een speedfreak die ook een crackprobleem had. Bob zit nu in een afkickcentrum. Tony is de laatst overgebleven medebewoner.

‘Een vuile pedofiel en kinderverkrachter,’ zegt Bernard. ‘Hij heeft vijftien jaar in de bak gezeten. Zelf vertelt hij iedereen dat het wegens moord was, omdat dat ruiger klinkt. Maar een cop up top vertelde me dat Tony ooit een minderjarige jongen verkracht heeft. Nog steeds haalt die vuilak hier kleine gastjes naar beneden voorblow jobs en dirty tricks. En altijd komt hij weer met andere rotzooi aanslepen. Het is dat hij er af en toe in slaagt om voor water, hout en eten te zorgen, anders had ik hem er allang uitgetrapt.’

Bernard kijkt omhoog naar het luchtrooster. ‘Het was hier een Heaven of Harmony. Het werd een Heaven of Headaches,’ zegt hij dramatisch. Het binnenvallende zonlicht doet zijn profiel tegen de donkere tunnelmuren afsteken. Met zijn hoge voorhoofd, zijn kalende kruin, zijn rechte neus en krachtig vooruitstekende kin lijkt hij op een strenge profeet uit het Oude Testament.

‘Maar wie ben ik om te klagen over chaos. Zelfs God moet accepteren dat er chaos bestaat.’

Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek Tunnelmensen van Teun Voeten is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99.

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op de nieuwsbrief.

Twitter: @fosforuitgevers

Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor