Charlie en de oorlog tegen het onbekende

08-01-2015 18:29

Zoals elke woensdagmiddag zit Charlie in zijn luie stoel voor zijn tv. Hij drinkt koffie uit dezelfde mok die hij tientallen jaren geleden voor zijn verjaardag kreeg. Een paar minuten na enen gaat de telefoon.

‘Hallo?’
‘Charlie? Heb je het Journaal net gezien?’
‘Ja, moeders. Zag u ook die man op zijn knieën? Die kreeg een enkeltje naar het Huis van God.’
‘Ik weet het, Charlie. Ben je nu niet bang?’
‘Nee. Waarom zou ik bang moeten zijn?’
‘Nou, Parijs is niet zo heel ver weg. Het komt wel erg dichtbij zo.’
‘Waar zouden ze hier dan een aanslag moeten plegen?’
‘In de Randstad? Den Haag, Amsterdam, Rotterdam? Dat zijn toch belangrijke plaatsen in Nederland en Europa!’
‘Mam, hoor eens wat je zegt. In de Randstad wonen onderhand meer buitenlanders dan Nederlanders. Die blazen hun eigen broeders niet op, hoor. Dat levert geen maagden op aan het eind van de rit.’
‘Limburg dan?’
‘Daar hebben ze laatst nog bommetje gelegd onder Onno Hoes. Daar maak ik me ook geen zorgen over.’
‘Oh ja, natuurlijk. Eh, wat denk je van Zeeland?’
‘Daar maken ze zich alleen druk om radicalisering van mosselen. Al moet je voor die palingen ook uitkijken, hoor.’
‘Ja, als die in opstand komen, hebben we wel een probleem, inderdaad. Friesland heeft ook wel wat geschikte plaatsen, vind je niet?’
‘Alleen tijdens de Elfstedentocht. En we weten allebei dat die niet meer komt.’
‘Zelfs niet in Groningen?’
‘Daar terroriseren ze zichzelf al met die aardbevingen door het boren naar olie.’
‘Ja, daar heb je een punt. Even denken. Nu blijft er niet veel meer over, hè? Drenthe lijkt me niet echt heel geschikt.’
‘Nou, je weet maar nooit. Hunebedden katapulteren kan wel veel schade aanrichten.’
‘Arnhem?’
‘Die heeft in het verleden al bewezen dat het een brug te ver is.’
‘Charlie, ik zeg dit niet graag, maar je leeft echt in een autistische waas.’
‘Volgens mij is de rest van de wereld niet zo veel verschillend van mij, hoor.’
‘Nee?’
‘Nee. We voeren allemaal een oorlog tegen het onbekende. In ons hoofd, door ons handelen. Parijs is daar het levende bewijs van.’
‘Dus je keurt de aanslag goed?’
‘Natuurlijk niet. Maar zij begrijpen ons niet. Ze snappen de vrijheid van meningsuiting niet.’
‘Pas op met wat je zegt, Charlie. Straks ben jij de volgende.’
‘Weet je, als wij, uitbaters van het vrije woord, ons geloof niet meer mogen uiten, dan schiet je mij maar lek.’