Longread

De akker en de mantel – Over de vrouw en de islam

15-10-2015 15:41

 

In zijn nieuwe essay ‘De akker en de mantel’ luidt Hafid Bouazza de noodklok over ‘gruweldaden en gruwelijkheden tegen de helft van de mensheid’ en schrijft hij ‘vooral een verbale razernij om de relatieve onverschilligheid over dit intense onrecht’: met die helft van de mensheid wordt het wezen vrouw bedoeld, een wezen dat binnen de islam stelselmatig wordt onderworpen en onderdrukt.

Maar nog altijd wordt dit gruwelijke feit in de Westerse wereld, waar de vrouw zich al lang geleden van de onderdrukking heeft weten te bevrijden, weggenuanceerd en weggerelativeerd omdat het zou gaan om ‘een cultuur’ waarvoor we ‘respect moeten hebben’.

Niet als het aan Bouazza ligt. Zijn essay is wat dit betreft zo helder en duidelijk dat zelfs de grootste islamknuffelaar, linkse cultuurrelativist of pragmatische sociaalliberale moslimpleaser op z’n minst de wenkbrauwen zal fronsen bij het kennis nemen van zoveel leed, onrecht, onmacht en geweld binnen een religieuze cultuur die ook in ons eigen land nooit meer dan een aantal deuren verder wordt beleefd.

Deze ‘machteloze weeklacht’ van Bouazza is niet alleen een opsomming van ontluisterende feiten, maar tegelijk een ontstaansgeschiedenis van een religieus systeem dat draait om één God (een man) en zijn enige, eeuwig ware en onfeilbare boodschapper (een man) die een heel jong kind (een meisje) trouwde als zijn zoveelste vrouw en de polytheïstische religieuze geschiedenis en tradities vol begeerlijke godinnen en krachtige oermoeders van voor zijn komst volledig uitwiste om plaats te kunnen maken voor het reactionaire en fundamentalistische patriarchaat van de islam.

Bovenstaande alinea’s zouden op zichzelf al een reden moeten zijn om dit boek direct aan te schaffen, maar het eerste hoofdstuk van De akker en de mantel, dat passend ‘Waarschuwing en woord vooraf’ is getiteld, laat direct al helemaal niets meer aan de verbeelding of welke onduidelijkheid dan ook over. Daarom hieronder de integrale tekst van dit hoofdstuk.

Het enige dat u nog hoeft te doen is dit hoofdstuk lezen, het boek aanschaffen, de overige hoofdstukken lezen, en de betekenis daarvan tot u te laten doordringen.

BB

 

 

‘Wat goed is voor de islam en daarmee voor veel moslims is per definitie niet goed voor de rest van de mensheid’

 

Dit boek biedt geen oplossingen; het is een schorre kreet tegen onrecht en gruwelpraktijken, een treurnis, met een brok in de keel, om starheid en onveranderlijkheid, en tevens een onderzoek naar het verdwijnen van het vrouwelijke element in het monotheon van de islam.

Men zal in enkele delen van dit boek mijn vaste overtuiging aantreffen dat verandering revolutionair zou moeten plaatsvinden en niet stapsgewijs, want dat voedt enkel de reactionaire machten, zoals we hebben gezien tijdens de ‘Arabische lente’ en de relatieve rust daarna. Waartoe die reactionaire machten in staat zijn, bewijzen de akeldama’s die in Syrië en Bagdad plaatsvinden.

‘Waarin ik helemaal niet geloof is de idee dat de islam via de islam zélf veranderd zou kunnen worden’

Waarin ik helemaal niet geloof is de idee dat de islam via de islam zélf veranderd zou kunnen worden; er zijn vrouwen in Arabische landen (en zij zijn in deze context en in die landen bovenmoedige vrouwen, laat daar geen misverstand over bestaan, want ze riskeren hun leven) die precies dít proberen te doen: meer recht verwerven voor de vrouw via de sharia, de islamitische wetgeving. Dit komt neer op het spel spelen met dezelfde strategieën! Men vervalt namelijk in een steekspel van retoriek en sofisme, in exegese. Het is op een andere manier vechten met een wapen dat niet aan jouw hand is aangepast.

Cynisch genoeg bewijst deze methode wat je wilt bestrijden – en dit ontgaat velen: dat de islam de vrouw niet dient, noch een strijdgenoot van haar is. Verder is er geen enkele reden om aan te nemen dat de interpretatie van vooruitstrevende vrouwen legitiemer is dan die van de orthodoxen.

‘Er is in essentie iets mis met de islam: de islam is reactionair’

Natuurlijk, ze getuigt van medemenselijkheid en stelt de menselijkheid boven de lapidaire wet, maar het gaat niet om de mens, zullen de bebaarde en zwartgebleste sjeiks zeggen, het gaat om de regels van Allah. De islam is niet gekaapt, de islam wordt niet verkeerd begrepen of uitgelegd, de islam hoeft niet bediend te worden om zijn eeuwige frons in een opwaartse, tevreden boog te veranderen – dan nemen zijn wrede grillen en nukkige bevelen alleen maar toe.

De islam is niet het slachtoffer van onwetendheid, en zelfs als dat wel zo was: onwetendheid is geen onschuld. Wat goed is voor de islam en daarmee voor veel moslims is per definitie niet goed voor de rest van de mensheid.

Wat het extremisme betreft: hoe kan geweld niet een intrinsiek onderdeel zijn van de islam als dit zich in extreme vorm in moord en strijd uit? Als islam ‘de religie van de vrede’ is,  zou de extremistische vorm ervan een zee van welwillende mensen met witte vlaggen zijn.

Er is in essentie iets mis met de islam: de islam is reactionair. En de reactionaire reactie op de vrouw, de onderwaardering van en de angst voor de vrouw komen in deze eeuw, na de bewonderenswaardige strijd die vrouwen hebben gestreden (via de pen, in fabrieken, op straat), harder aan dan ooit – het is alsof je een bewoond huis ziet branden en niets kunt doen. En dan gaat het mis. Want als de ellende waaraan een vrouw in naam van de islam wordt onderworpen cultureel wordt gerelativeerd, wat heeft de basis van geslachtelijke gelijkheid, die grondwettelijk verankerd is, dan voor intrinsieke waarde? Het ziekelijke aan cultuurrelativisme is dat het nihilistisch is: immers, als alle culturen gelijk zijn, wat is dan de morele maatstaf? De positie van de islam raakt, met andere woorden, ook de glorieuze verworvenheden van het Westen. Het is niet te ontkennen dat de islam zo nadrukkelijk het monotheïsme belijdt dat het angstaanjagend wordt en dat de islam het patriarchisme in volle glorie wil herstellen.

‘Dat een sociopolitiek en ideologisch systeem ook vormend kan zijn, of juist beslissend, gaat er bij ‘Gutmenschen’ niet in’

De sīrah (‘levensloop, levensbeschrijving’, de legende of mythe van Mohammed) laat zich lezen als een compilatie van en een polemiek met delen uit het Oude Testament, het evangelie en de apocriefe boeken van de Bijbel. Volgens de Koran zijn deze geschriften alle vervalst, en Allah zond de Koran met de onwrikbare waarheid. Jezus was niet de zoon van God (Koran 9:30), maar een profeet (19:30), een slaaf of dienaar van God (43:59), en hij werd niet gekruisigd (3:55 en 4:157), dus wie dit beweert is vervloekt (9:30); de Heilige Geest, al-Rūh, is de engel Gabriël (97:3 en 70:4) en niet een entiteit (de Koran bedoelt hiermee soms Maria, zie verderop), al werd hij bekrachtigd of bijgestaan door de Heilige Geest (2:87). Jezus heeft nooit ofte nimmer mensen aangezet hem te aanbidden (5:116). Jezus stond niet op uit de dood, hetgeen onmogelijk was, omdat hij niet aan het kruis stierf maar door Allah ten hemel werd gevoerd (3:55). Hij verrichtte wel wonderen (2:253), genas de leprozen en bracht de doden tot leven (3:49). Dat Jezus over het water liep, wordt in de Koran niet genoemd, maar wel dat hij adem blies in kleien vogels die dan levend werden (5:110).

Mohammed echter verrichtte geen wonderen, hij was een mens, zo benadrukt de Koran. Zijn enige wonder was de Koran zélf, het ‘boek waarover geen twijfel bestaat, een leidraad voor de godvrezenden’ (2:1), het woord van Allah dat vóór de schepping al bestond en werd gegrift in de lauh al-mahfūz, het bewaakte tablet.

Toch leest de ‘levensbeschrijving’ van Mohammed als een combinatie van levensverhalen van andere profeten. Het verlangen van de islam naar de terugkeer van het patriarchaat is te vinden in de hoge status die de oerpatriarch Abraham (in het Arabisch: Ibrāhīm) in de Koran wordt toegekend. ‘Ibrahim was de gemeenschapsleider’, vroom toegewijd aan Allah, die de waarheid aanhing. Hij behoorde niet tot ‘veelgodenaanbidders’ (16:120); daarom wordt deze ‘de vriend van Allah’ genoemd. Allah zei tegen Mohammed:

 

“En toen openbaarden wij u: ‘Volg de overtuiging van Ibrahim, die zich aan de waarheid hield,’ en hij behoorde niet tot de veelgodenaanbidders” (16:123).

 

Het woord dat hier is vertaald als ‘die zich aan de waarheid hield’ en daarvoor als ‘die de waarheid aanhing’, hanīf, heeft de exegeten heel wat hoofdbrekens bezorgd. Het zou betekenen: ‘waarheidsliefhebber’, ‘monotheïst’, ‘behorende tot al-hanīfah’ (een monotheïstisch geloof dat vooraf-ging aan de islam), ‘een moslim die zich afzijdig houdt van andere overtuigingen en daardoor aan de waarheid vasthoudt’.

Het is simpeler dan dat. In de negentiende eeuw had de grote oriëntalist Theodor Nöldeke (1836-1930) het al herleid tot het Syro-Aramese hanpá, ‘heiden, heidens gedrag’, en in 2000 bevestigde Christoph Luxenberg deze interpretatie. Het heeft dus precies de tegenovergestelde betekenis van die de exegeten eraan gaven! Ibrahim was dan wel een heiden, is hier bedoeld, maar hij aanbad de afgoden niet. Deze gedachte komt al voor bij Paulus in zijn Brief aan de Romeinen: Abraham had zijn geloof al gevonden voordat hij besneden werd. Ibahim/Abraham was dus een jonge heiden die ontevreden was over de religieuze tradities van zijn stam – zoals Mohammed later ook zou overkomen. De grote ironie is dat dit duidelijk in de Koran wordt gesuggereerd in de volgende passage (6:75-79):

 

“En toen Ibrahim tegen zijn vader Azar zei: ‘Neemt u stenen beelden tot goden? Ik zie dat u en uw volk duidelijk dwalen.’ Aldus toonden wij Ibrahim de God der hemelen en aarden opdat hij tot de gelovigen zou behoren. Toen de nacht over hem viel zag hij een ster en hij zei: ‘Dit is mijn Here God.’ Toen deze verdween zei hij: ‘Ik heb de verdwijners niet lief.’ Toen hij de maan zag schijnen, zei hij: ‘Dit is mijn Here God.’ Toen zij verdween, zei hij: ‘Als mijn Heer mij niet leidt dan zal ik tot het dwalende volk behoren.’ Toen hij de zon zag schijnen, zei hij: ‘Dit is mijn Here God, hij is groter.’ Toen de zon verdween, zei hij: ‘O volk, ik verschoon mij van wat jullie aan afgoden vereren.’” 

 

Zo was Mohammed, een wees, een herder, een jongeman die zoekende was te midden van een heidens volk dat beelden aanbad, ‘die niet spreken, noch horen kunnen’, naar de waarheid, de enige waarheid (93: 1-8):

 

“Bij de dageraad En de nacht die tot rust komt: Uw Heer heeft je niet in de steek gelaten, noch keerde Hij zich van jou af. Voorwaar het Hiernamaals zal beter voor je zijn dan het eerste heden. En dra zal je Heer je schenken en zul je tevreden zijn. Vond Hij jou niet een wees gaf je toevlucht? En vond Hij jou niet dwalende en leidde Hij jou? En vond Hij jou niet in armoede en verrijkte hij jou?” 

 

Verder moest Mohammed een verlossende leider zoals Mozes worden, vandaar al-hidjra, de vlucht van de jonge Mohammed met zijn weinige volgelingen van Mekka naar Medina in 622, de gebeurtenis die in 638 door de kalief ‘Umar ibn al-Khattāb (ca. 584-644) werd uitgeroepen als het eerste jaar van de islamitische jaartelling (die lunair is, dus gebaseerd op de maanstanden, en niet solair, zoals de onze, die de wenteling van de aarde om de koperen ploert volgt): Mozes (Mūsā) bevrijdde zijn volk van slavernij, Mohammed van polytheïsme – en ook het christendom had tekenen van veelgoderij met zijn drie-eenheid.

Hij genoot van vrouwen en had vele echtgenotes, slavinnen en concubines, zoals Salomo (in het Arabisch: Sulaymān). Een bekende uitspraak van hem zou de volgende zijn geweest:

 

“Van jullie wereld zijn twee zaken mij dierbaar: parfum en vrouwen.”

 

Het was in Medina dat Mohammed van karakter veranderde. Hij werd tiranniek, strijdlustig en, belangrijker, een fontein van wetten en regels, van geboden en vooral verboden. Bijvoorbeeld dat een man een vrouw geen hand mag schudden:

 

“Het ware beter haar met een bijl het gezicht te doorklieven dan haar hand te schudden.”

 

Van toiletbezoek tot ter sponde: alles is aan regels gebonden. Daarom ook is de bondigste en mijn favoriete omschrij-ving van de Koran: “You can’t do this, you can’t do that.”

Op deze regels uit de Koran en de hadith is de sharia gebaseerd. Mohammed werd de laatste profeet, de laatste patriarch, die de Kaäba in Mekka, waarin 360 afgodsbeelden stonden, vernietigde (de afgodsbeelden, niet de kubus), precies zoals Abraham met een bijl had gedaan nadat hij het monotheïsme vond. Beiden zouden de hele wereld leiden, beiden belichamen de volmaakte moslim, beiden waren het toonbeeld van een verbindende leider, onstuitbare verkondigers van de Eenheid van God (Mohammed ging werkelijk over lijken) en bewerkstelligers van een menselijke eenheid – ware religionisten.

‘De discussie of IS iets met de islam te maken heeft, is even oneindig idioot als de vraag of warm weer iets met de zon te maken heeft’

Mohammed wordt echter ‘de geliefde van Allah genoemd’, want hij was ‘de zegel der profeten’ – na hem geen profeetschap, want hij had de eeuwige waarheid in ere hersteld via de islam, via onderwerping. Wat de aanhangers van IS (Islamitische Staat) nu doen, is een herhaling van de daden van Mohammed zoals zij die kennen uit boeken (tenminste, degenen die kunnen lezen) of van horen vertellen (vergeet niet dat de orale traditie, met het grote analfabetisme in de Arabische wereld, van groot belang is).

De discussie in Nederland en andere delen van het Westen of deze beweging iets met de islam te maken heeft, is even oneindig idioot als de vraag of warm weer (ik schrijf dit op een stralende dag) iets met de zon te maken heeft. Uiteraard hangt dit samen met de niet uit te wissen opvattingen van de ‘maakbare maatschappij’ – ook al wordt de mens gedeeltelijk door de maatschappij gevormd, hiermee kan men de fysiologische en intellectuele vrijheid van een mens niet ontkennen. Hiermee ontzeg je andere woorden de mensheid een intrinsieke vrijheid.

Dit niet te willen of kunnen inzien, kan alleen maar omdat degenen die ‘Gutmenschen’ worden genoemd zichzelf wél die vrijheid gunnen – want welke maatschappij heeft ze anders zo bekrompen gemaakt. Dat een sociopolitiek en ideologisch systeem ook vormend kan zijn, of juist beslissend, gaat er bij hen niet in. Slachtoffers als ze zijn van hun eigen gedachtegoed, zien ze niet in dat zo’n zienswijze in essentie reactionair is en precies hetzelfde als de islamitische opvattingen: een mens dient zich te gedragen zoals een ander en/of een leer dat van hem verwacht. Zoals een imam wiens naam ik vergeten ben het zei in een krant – dit als voorbeeld: “Een vrouw is wel vrij, maar niet om te doen wat ze wil.”

Dit boek is, herhaal ik, een woedekreet, een machteloze weeklacht om (de al te grote stilte rondom) gruweldaden en gruwelijkheden tegen de helft van de mensheid en vooral een verbale razernij om de relatieve onverschilligheid over dit intense onrecht. Ware de vrouw (want het gaat om de vrouw en haar vrouwelijkheid) een ras geweest, dan was de ophef over de behandeling die haar ten deel zou vallen oorverdovend geweest. Ik hoef daar geen bewijzen voor te leveren – niet alleen omdat de media een gletsjer van herhaalde onderwerpen waren, maar ook omdat ik mijn lezer bekend acht met de actualiteiten.

‘Al dat gepiep en geweeklaag over ‘sociale ongelijkheid en onderdrukking’riekt naar de parfums van gedrapeerde en verveelde verwennerij’

Ik begrijp dat elke generatie (man en vrouw) het wiel opnieuw moet uitvinden, maar al dat gepiep en geweeklaag over ‘sociale ongelijkheid en onderdrukking’ stinkt niet eens meer naar gekraakte kroegen waar fervent vergaderd en gediskusjeerd wordt, of naar inkt en zuurrijk papier; het riekt naar de parfums van gedrapeerde en verveelde verwennerij.

Deze generatie is niet eens het wiel aan het uitvinden, zij zit in weelderige boudoirs paperclips om te buigen. Het enige nieuwe dat er in deze eeuw met deze verbuigingen is gemaakt, lijkt het s-woord te zijn: ‘Stageplekontzegging’. Waarom zou in deze term nou het woord ‘kont’ verborgen zitten?

Laat vrouwen maar zelf de ware ketenen afwerpen (zich van een brassière ontdoen is ze ook gelukt – zelfs van dode eicellen weten ze zich te ontdoen). En ik zeg ‘ware’, omdat het immer aannemen van de slachtofferrol een andere kooi is en geen zeepkist waarop waarheden verkondigd worden.

Ze hoeven andermans denkpatroon niet over te nemen, maar ze moeten het patroon zelf veranderen, omdat bevrijding een helder zwerk gevuld met klaroenklanken verdient en een bacchanale optocht, geen angst en doodsvrees.

 

 

Screen Shot 2015-10-15 at 15.25.46

 

 

Hafid Bouazza, De akker en de mantel, uitgeverij Querido