Waarom de gedeelde acquisitie van twee Rembrandts gekkenwerk is

22-10-2015 15:48

De aankoop van de huwelijksportretten van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit, van de hand van Rembrandt, heeft de laatste periode aardig wat gemoederen beziggehouden. De twee schilderijen uit 1634 zijn alleen al om het feit dat ze de twee geportretteerden in het geheel afbeelden bijzonder. Binnen het werk van Rembrandt is dat namelijk een vrij zeldzaam gegeven.

In eerste instantie bestond het plan eruit dat het Rijksmuseum de helft van het aankoopbedrag van 160 miljoen euro zou betalen, door middel van allerlei vormen van fondsenverwerving. De regering zou dan de andere helft bijleggen. Dat geld komt, zo bleek later, uit het algemene potje waarmee aankopen van diverse musea in ons land gefinancierd worden.

Verkwisting van overheidsgelden

Nu ook Frankrijk mee is gaan doen in de aankoop draait de regering in haar eentje op voor de kosten. Wat wordt daarvan gekocht? Gedeeld eigenaarschap van twee schilderijen. Het plan is namelijk dat de twee schilderijen afwisselend ten toon worden gesteld in het Rijksmuseum en in het Louvre.

We kunnen stellen dat de aankoop van welgesteld één schilderij voor zoveel miljoenen euro’s aan belastinggeld gekkenwerk is. Op allerlei fronten wordt er bezuinigd, maar de gedeelde aanschaf van twee schilderijen is geen enkel probleem. Ook kunstliefhebbers moeten even slikken bij het idee. Zoveel geld besteden aan een gedeeld eigenaarschap voelt als een enorme verkwisting van overheidsgelden.

Kostenplaatje

Deze portretten horen bij elkaar. Dat houdt in dat ze samen getoond dienen te worden, willen ze tot hun ware recht komen. Normaal gesproken koopt een museum, of overheid, dan beide schilderijen of er wordt helemaal niets gekocht. Maar om nu te settelen voor een gedeeld eigenaarschap is niets minder dan bewust een kat in de zak kopen. Hoe willen we dit eigenlijk gaan bolwerken? De schilderijen telkens van Amsterdam naar Parijs op en neer vervoeren? Met welke frequentie dan? Dat alleen is al een behoorlijk, zichzelf herhalend kostenplaatje op zich.

Nog los van de kosten kan worden gesteld dat het blootstellen van eeuwenoude schilderijen aan frequent transport ook niet zo’n levensvatbaar plan is. Daar komt nog bij dat Nederland en Frankrijk een restauratiebeleid kennen wat compleet haaks op elkaar staat, zoals Jan Six in een opiniestuk in de Volkskrant ook al stelt. Hoe maak je dan afspraken over het restauratiebeleid ? Je kunt moeilijk één schilderij wel restaureren en het andere niet, of slechts half werk leveren. Een weldoordacht plan lijkt ver te zoeken.

Meerwaarde van nationalistische aard

Daarnaast kunnen we ons afvragen wat de toegevoegde waarde van deze twee Rembrandts aan de collectie van het Rijksmuseum is. Helemaal wanneer ze gedeeld zullen worden met het Louvre, wat inhoudt dat ze met enige regelmaat dus ook helemaal niet in Nederland te bezichtigen zullen zijn. Is het dan niet beter om ze simpelweg op één centrale plek op te hangen en het daarbij te laten?

In een ontzettend kort tijdsbestek is de wereld steeds kleiner geworden. Door verbeterde manieren van reizen kunnen we als we willen binnen een paar uur in een totaal ander land staan. De meerwaarde van het in bezit hebben van een bepaald kunstwerk is dan van puur nationalistische aard. Maar dan moet het betreffende kunstwerk wel in de permanente collectie van een museum te bezichtigen zijn.

Nederland kan beter

Door de Rembrandts heen en weer te laten reizen tussen Parijs en Amsterdam doet Nederland zichzelf tekort. We veranderen een deel van ons nationaal erfgoed, waar we miljoenen voor willen uittrekken, in een soort circusact en waarvoor? Zodat we de betreffende werken af en toe in ons eigen land kunnen bezichtigen? Dat kan toch veel beter!

Steek dat geld dan in andere kunst, die wél permanent in de collectie van een museum komt te hangen. Steek het desnoods in geheel andere zaken, waar dergelijke bedragen meer dan welkom zijn: de zorg, of de stroom vluchtelingen die deze kant op komt. Maar gooi het niet weg aan een gedeeld eigenaarschap waar weinig levensvatbaars aan zit.