Interview

Het voordeel van de twijfel – Boekbespreking ‘Alles wordt beter’, Simon Rozendaal

27-12-2016 16:21

Simon Rozendaal (1951) is wetenschapsjournalist voor Elsevier. Van 1977 tot 1986 was hij wetenschapsredacteur bij NRC Handelsblad, hij is mede-oprichter van de wetenschapsbijlage van die krant. Rozendaal schrijft boeken, waarin hij de lezer uitdaagt om voor zichzelf na te denken, en niet klakkeloos alles aan te nemen dat in de bladen staat. Hij schuwt daarbij de controverse niet. Zijn meest recente boek heeft als prikkelende titel Alles Wordt Beter!

alles-wordt-beterJe bent wetenschapsjournalist en erelid van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging. Toch kom je niet uit een intellectueel nest. Je bent opgegroeid in de hoerenbuurt van Rotterdam. Dat erken je ook blijmoedig, want feiten blijven het mooist. Dat motief komt overal in je boek terug. Geen mooie praatjes of vage theorieën, maar een grote liefde voor feitelijkheid. En dan toch die titel: “Alles Wordt Beter!”. Met een stortvloed aan bewijsmateriaal ook nog eens. Daarmee schop je tegen aardig wat heilige huisjes aan. Wat motiveert je?

“Twijfel. Theorieën zijn fantastisch, een vreselijk leuke manier om naar de wereld te kijken. Maar je moet je realiseren, dat achter iedere theorie een vraagteken staat. Het zou best wel eens kunnen, dat ze niet accuraat de werkelijkheid beschrijft. Zelfs de evolutietheorie, die toch bijna als een huis staat, daar moet je aan durven twijfelen. Een theorie is een vraag.

“Ik merk in de alledaagse omgang met mensen, dat twijfel niet altijd gewaardeerd wordt. Als jij bijvoorbeeld tornt aan het dogma, dat de opwarming van de aarde voor bijna 100 procent door de mens veroorzaakt wordt, word je zonder pardon in het hoekje van de malloten neergezet. Dat merk ik al vele decennia”.

 

Das Große Wald Sterben

Toch blijf je er aan tornen. En je schrijft meer dingen die mensen de wenkbrauwen zullen doen fronsen. Je legt bijvoorbeeld uit dat zure regen echt voorbij is. ‘Das Große Wald Sterben’ is verdwenen, opgelost. Snap je dat mensen dit soort beweringen maar moeilijk kunnen geloven? Want ze voelen iets anders.

“Het lijkt me ook bijzonder moeilijk om op te groeien in een land waar de grote problemen al zijn opgelost. Jonge mensen willen graag de handen uit de mouwen steken, wereldproblematiek aanpakken. Dan is het niet zo leuk om te horen dat het grote milieuprobleem in Nederland… Ja sorry, het is al opgelost”.

‘We vinden het leuk om bang te zijn’

Er speelt ook nog iets anders. Volgens jouw boek blijven we denken dat ons milieu in groot gevaar is, omdat onze amygdala, het amandelvormige deel van de hersenen dat reflexmatig gevaar herkent, zich verveelt. Jij vergelijkt dat met een zich vervelend afweersysteem. Kinderen die in een te schone omgeving opgroeien, krijgen last van allerlei niet traceerbare allergieën. Iets vergelijkbaars kan gebeuren in een gevaarloze omgeving. Bij gebrek aan echt gevaar, verzinnen onze hersenen het?

“Dat denk ik ja. We vinden het leuk om bang te zijn”.

 

Dat zeker. Horror is een solide industrie, enge verhalen overspoelen onze cultuur. Intussen verliest de wetenschap terrein, doordat ze steeds ingewikkelder wordt. Bijna niemand snapt er nog het fijne van. Plus — slechte dingen onthouden we gewoon beter. Iedereen weet wie Hitler was, maar Churchill, die nota bene gewonnen heeft, kent niet iedereen meer.

“Ik las daar een mooie uitspraak over van Elias Canetti, in zijn postuum uitgegeven bundel Slotsom: ‘In de tijd van Balzac zijn de wetenschappen nog een vuur dat alles wat onzuiver is verbrandt. In onze tijd zijn ze knellende twijfel.’

“Toch moeten we complexiteit omarmen. Want juist de minder in het oog springende details zijn vaak het ingrijpendst. Paul Schulten, hoogleraar en classicus in de V.S., vraagt vaak aan zijn studenten wat de belangrijkste gebeurtenis van de 20e eeuw was. De wereldoorlogen worden altijd genoemd. Maar volgens mijn vriend Paul is er bijna niemand die in de gaten heeft, dat de opkomst van het feminisme misschien wel hét kantelpunt was. We realiseren ons eenvoudigweg niet, hoe ongelooflijk slecht jouw en en mijn grootmoeder het gehad hebben”.

 

Schopenhauer in je boek die de vrouw samenvat: „lang haar en korte gedachten.”

“Schopenhauer moet je lezen hoor. Dat hoofdstuk over vrouwen is briljant”.

 

Een norm is een bril

Zo’n beetje alle grote denkers van onze cultuur krijgen er van langs in je boek. René Descartes, die denkt dat dieren zielloze automaten zijn. “Als je in ze snijdt krijsen ze, maar dat is hetzelfde als dat je een mes slijpt.” Daarmee werd hij de vader van de vivisectie. Dat heb ik nooit op school geleerd, Simon.

Zo komen we bij waarden en normen. Hoe komt het toch, dat zoveel mensen een overheidsnorm zien als de Stenen Tafelen van God zelf? Jij schrijft: als je je tuin omschept, ben je de bodem aan het vervuilen, zo laag is de huidige bodem-norm. Dat is toch bijna niet te geloven?

“Als mijn bronnen kloppen, toch wel. Hier in de stad merk ik het ook. Rotterdam heeft de binnenstad taboe verklaard voor oude benzine- en dieselauto’s, die te veel stikstofoxiden en fijnstof produceren. Daar ben ik regelmatig over in debat met mensen. Wat telkens terugkomt, is dat ze me ongerust vertellen, dat we de norm niet halen. Dat vinden ze belangrijker, dan bedenken wat die norm precies inhoudt.

“Als een norm gesteld is, wordt die bijna als iets goddelijks beschouwd. Je moet er per se aan voldoen. Maar, net zoals dat een theorie een vraag is — een norm is een bril. Niet de werkelijkheid! Realiseer je wel dat de huidige norm misschien maar één procent is, of minder, van de vervuiling die we vroeger normaal vonden.

“Ik was laatst op vakantie in Estland met mijn vrouw. Toen we ’s ochtends het hotel uitliepen rook je de zwaveldampen in de lucht. Zij schrok daarvan. Maar ik herkende de geur direct. In mijn jeugd rook je dat overal in Rotterdam. Dat zijn we inmiddels allang weer vergeten. Daarom maken we ons nu druk om normen, die feitelijk zo streng zijn, dat de lucht in Nederland voor negenennegentig procent schoon is. Ik wil wel twee kleine uitzonderingen noemen: stikstofoxiden en fijnstof. Daarvan weten we niet helemaal zeker of het op dit moment echt volkomen onschadelijk is”.

 

Maar de fijnstof-norm is microgrammen per kubieke meter? Dat is parts per trillion (ppt). We hebben het over een handvol knikkers in duizend Olympische zwembaden. Dat is toch geen vervuiling?

“Dat vind ik eigenlijk ook, zodra je over ppt’s aan het praten bent moet je eigenlijk wat anders gaan doen. Toch wil ik hier een kleine slag om de arm houden. We kunnen zien dat het geheel van fijnstof enorm is afgenomen in Nederland in de afgelopen halve eeuw, zo goed als zeker met de helft. Misschien wel meer.

“Als je over de eeuwen gaat kijken: vanaf het moment dat we begonnen met kolen verbranden, de tijd van Charles Dickens, is het nog sterker afgenomen. Maar de fijnstof-fanaten hebben wat nieuws bedacht. Zij zeggen, dat de allerfijnste fractie van het fijnstof gevaarlijker is voor de longen, dan de grotere korrels. Volgens hen is er kans op kanker en andere nare dingen daardoor. Vroeger konden we die allerfijnste fractie nog niet meten. Die kan dus gestegen zijn, door nieuwe industriële processen. Bewijs hebben ze daar niet voor”.

 

Qua vervuiling zijn we klaar

Nee, maar hun amygdala draait intussen overuren. Nu ga ik je vragen Simon, hoewel je daar niet van houdt, om een Grote Lijn te trekken: zijn we wat milieuvervuiling betreft klaar, in Nederland? Is het tijd om ons op andere zaken te richten?

“Qua vervuiling zijn we vrijwel klaar, ik schat voor 98 procent in West-Europa. Sommige zaken kunnen nog steeds beter, ik denk aan voedselkwaliteit, maar ook dat is peanuts, vergeleken met de problemen die we vroeger hadden. Kijk maar hoe lang we leven tegenwoordig. In Alles Wordt Beter beschrijf ik hoe trauma’s zich opstapelden vroeger. Dertigers en veertigers en zelfs twintigers stierven aan allerlei ziektes, waar wij tegenwoordig niet eens meer aan denken, of een kuurtje voor halen. Dat is echt voorbij.

“In de afgelopen eeuw is de levensverwachting in Europa en in de Verenigde Staten continu toegenomen, met een stijgende lijn, die qua stijgingspercentage hoger is dan welke col ook in de Tour de France. Dat is niet mis. Een tijdje geleden las ik dat in de Verenigde Staten voor het eerst een afvlakking van de levensverwachtingscurve zichtbaar aan het worden is. Dat suggereert, dat we zo langzamerhand er wel alles eruit hebben gehaald. Veel beter dan dit kan het waarschijnlijk niet”.

 

En dan komt de vraag, hoe schadelijk zijn die paar procent? Zo komen we bij hormese. Dat houdt in, dat iets dat als giftig beschouwd wordt, in lage doses juist goed voor je is? Ik vond dat ongelooflijk interessant. Ik had het één keer eerder ergens gelezen, maar verder niet.

“Ik heb er een paar keer over geschreven. Op dit moment is een Amerikaanse onderzoeker, Edward Calabrese, daar druk mee bezig. Ik moet hem nog steeds een keer gaan opzoeken. Hij is de grote pionier en voorvechter van het concept. Dat hormese werkt staat in wetenschappelijke kringen redelijk vast. Met vraagtekens, niet van mij, of het ook voor radioactiviteit geldt. Daar is nog geen consensus over. Maar zo langzamerhand zal dat ook al wel vast staan. Een klein beetje radioactiviteit is goed voor ons gestel. Er zijn natuurlijk nog steeds mensen, die bij hoog en blij laag beweren dat dat niet zo is. Zij menen dat je van elk klein beetje radioactiviteit kanker krijgt. Ik denk dat dat kunt weerleggen met feiten. Ik zou geen Sieverts radioactiviteit tot me nemen, maar micro-Sieverts lijkt me geen probleem”.

 

Grenzen aan de stofzuiger

Radioactiviteit: nog een monster voor onze amygdala, dat koste wat het kost bestreden moet worden. Over monsters gesproken. Je beschrijft hoe ene Jay W. Forrester, een Malthusiaan, in 1972 samen met een groepje witte mannen dat zich ”de club van Rome” noemt een rapport schrijft, dat nogal wat stof doet opwaaien: Grenzen aan de Groei. Want die Forrester had op de computer iets gemodelleerd en dat was zorgwekkend. De mensheid zelf bleek het monster. Maar computermodellen zijn geen orakels: wat je erin stopt, komt er ook uit. Ik heb met verschillende computermodellen gewerkt tijdens mijn afstudeeronderzoek. Dan kom je erachter, dat ieder model een set wiskundige vergelijkingen is. Die kun je tweaken. Er komt precies uit wat je erin stopt.

“Leuk dat jij hier ook ervaring mee hebt. Bijna niemand doorziet dit. Er rolt iets uit een computer, slimme wetenschappers hebben ernaar gekeken, dus het zal wel waar zijn. Maar wat een computer beweert, zegt helemaal niets! Die computer doet precies wat jij hem opdraagt. Je zegt toch ook niet: mijn stofzuiger zegt dat het broeikaseffect door mensen wordt veroorzaakt? Zo absurd is het”.

 

Als je Forresters modellen moet geloven, zaten we rond het millennium al met zestien miljard mensen. We gaan de tien met moeite halen. En die groei gaat vooral plaatsvinden in gebieden die landbouw-technisch nog steeds onderontwikkeld zijn. Ik denk aan Afrika. Ook hier gaat de val van Malthus zich dus niet sluiten.

“Juist dit geloven nog heel veel mensen. Ze zeggen— je hebt een heel mooi verhaal over de ontwikkelingen in het westen Simon, dus met ons loopt het allemaal goed af. Maar het grote probleem waar we in de toekomst mee te maken krijgen, is de ongebreidelde groei van de wereldbevolking. Ze weten niet, dat de stijging van de stijging al lang over zijn hoogtepunt heen is”.

 

49.997 minder doden dan voorspeld

Blijkbaar gaan ook professionals vaak de fout in, wat risico’s inschatten betreft. Tijdens de Creutzfeldt-Jakob epidemie in Engeland was er een meneer Gerard Jansen, epidemioloog, die 5.000 tot 50.000 dodelijke slachtoffers in Nederland voorspelde. Er was ook een mevrouw Cock van Duijn, die vijf slachtoffers voorspelde. Uiteindelijk waren het er drie. Niemand luisterde natuurlijk naar haar. Alle kranten kopten met die 5.000 tot 50.000 doden.

“Cock van Duijn is inmiddels hoogleraar. Een heel keurige mevrouw en een buitengewoon leuke, slimme tante. Ik sprak haar voor dit boek en ze zei: ‘Moet je dat nou zo opschrijven, van Gerard Jansen, het klopt wel, maar het is zo onaardig’. Maar als je jezelf serieus neemt als wetenschapper, moet je ook af en toe durven zeggen: ik zat gewoon fout”.

 

Dat heeft Jansen nog niet gedaan. Daarom vind ik het bijzonder, dat je eerlijk vertelt, dat je met je verslag van het Three Mike Island kerncentrale-ongeluk een journalistieke prijs hebt gewonnen en je naam als journalist gevestigd hebt, maar er toch hartstikke naast zat. Ik vind dat ongelooflijk mooi en dapper.

“Als je terugkijkt op een jaar journalistieke productie, zijn er van de 100 berichten tachtig die gemiddeld waren, laten we zeggen tien goede, acht matige en twee ronduit slechte, met verkeerde informatie. Dat je er echt helemaal naast zat. Gelukkig wordt dat minder als je ouder wordt, doordat je meer ervaren bent en voorzichtiger wordt. Maar zowel wetenschap als journalistiek is mensenwerk. Mensen maken fouten. Daar moet je voor uit durven komen”.

 

But Is It True

Een van jouw helden is politicoloog en beleidsonderzoeker Aaron Wildavsky. Schrijver van: But Is It True?

“Aaron Wildavsky moet veel meer genoemd worden. Hij verdient alle credits voor deze ontwikkeling in de journalistiek. Niet zomaar wat roepen, geen angst zaaien. Nadenken! Die man was zo voorlijk”.

 

Een man die meer dan twintig jaar geleden al een boek schreef over ons vak, met als titel: But Is It True?, verdient inderdaad ons respect. Wildavsky toont bijvoorbeeld aan dat het verbod op pesticide DDT, een van de grote triomfen van de milieubeweging en een eerbetoon aan Rachel Carsons Silent Spring, meer kwaad dan goed heeft gedaan. Journalisten hebben er een handje van het nieuws te verslaan vanuit de onderbuik, dat pakt vaak niet goed uit. Jij twijfelt liever, dat bewonder ik.

“Twijfel is voor mij de essentie van wetenschap en van goede journalistiek. Begin niet met antwoorden, begin met vragen. Durf aan te geven wat je niet weet. Een serieuze wetenschapper durft aan te geven wat hij niet weet, en wat hij wil weten. Juist wat je niet weet, is datgene dat je wilt weten”.