Het ultieme Frankrijk-gevoel beleef je met ‘In het land van de eeuwige zomer’

17-07-2017 11:27

Joseph Roth (1894-1938) maakte naam als schrijver én als journalist. En is ‘een grootheid’ in de Midden-Europese literatuur. Met een beetje fantasie was hij de Arnon Grunberg van zijn tijd, met dit verschil dat hij geen dagelijkse column schreef waarin hij tot vervelens toe de goede en de slechte mensen aanwees. En met dit verschil dat Arnon Grunberg een perfect draaiende BV met zijn schrijfsels op gang houdt, en Joseph Roth een groot deel van zijn leven aan de bedelstaf was. En, noodgedwongen, giften van weldoeners en literaire vrienden dankbaar in ontvangst nam. Voor een kleine ‘fanbase’ van mensen die van mooie zinnen en verfijnde ironie houden, is Joseph Roth inmiddels een icoon. De man die opgroeide te midden van de burgerlijke deugden van het Habsburgse keizerrijk verstaat de kunst om de meest vreemde en onaanzienlijke plekken op aarde via zijn pen tot leven te wekken. Roth’s werk (romans en reportages) staat in een hernieuwde belangstelling, onder meer vanwege zijn verdiensten als chroniqueur van een destijds uiteenvallend Europa dat, naar later blijkt, voorsorteert op de Tweede Wereldoorlog. Joseph Roth wordt nu ineens  gezien als één van de profeten die het inferno zag aankomen (en derhalve aangeprezen als een ‘wijs man’, ja, soms zelfs als ‘visionair’). Zijn reportages over Frankrijk voor onder meer de Frankfurter Allgemeine en Neue Berliner Zeitung zijn nu gebundeld onder de titel ‘In het land van de eeuwige zomer’.

Correspondent zonder restricties

Twee zaken vallen meteen op als je dit boek leest. Om te beginnen het schaamteloze gebruik van het woordje ‘ik’. Geen correspondent zou tegenwoordig wegkomen met de strikt persoonlijke observaties die Roth, in opdracht dus, aan het papier toevertrouwt. De correspondent van nu is niet meer dan een pion op een nieuwsplatform; een vaak onbeholpen vertaler van wat zich op het schaakbord van de macht lijkt af te spelen. Hij of zij probeert de laatste zetten in begrijpelijke taal voor de lezer (of kijker) samen te vatten. Het correspondentschap van Joseph Roth is van een geheel andere allure (en dan komen we bij het tweede punt dat opvalt). Hij reist volgens strikt persoonlijke voorkeuren door Frankrijk, laat zijn oog vallen op wat hij boeiend vindt en fungeert zo als een onbedreigde reisleider van zijn lezers, die immers niet achter hem in de bus zitten, maar ergens thuis onder een leeslamp.

Romeinse elegantie

Deze ‘machtspositie’ buit Roth ten volle uit. Hij schildert Frankrijk als een land waarvan de levenslust en ‘grandeur’ rechtstreeks uit het Romeinse verleden komt aangevlogen. Moppert afkeurend als Romeinse monumenten her en der moeten inboeten aan glorie en uitstraling. En applaudisseert als dat Romeinse erfgoed in ere wordt gehouden. Soms laat Roth de verdenking op zich dat hij het voor zijn Germaanse achterban allemaal – bewust – wat al te Latijns en sprookjesachtig opdist. Maar wie kan weerstand bieden aan deze openingszinnen over de illustere kustplaats Nice?

 

“Nice ziet eruit alsof het gesticht is door schrijvers van gezelschapsromans en hun personages er wonen. Het gros van de gedaantes op de promenade en het strand komen uit de leenbibliotheek en uit dromen van meisjes uit de provincie. Deze mensen kunnen niet door God geschapen zijn. Ze zijn niet van gewone aarde gemaakt, maar van mondain papierstof.”

    

Schizofreen Marseille

Als een volwassen schilder wisselt Roth het ademloos adoreren van Frankrijk af met klachten over onheilspellende dorpjes met doodlopende stegen en verdwaalde honden. De suggestie is op zijn minst dat het land, buiten zijn toeristische trekpleisters om, een stuurloos geheel is. En zijn oren zal laten hangen naar vreemde mogendheden (Duitsland!), als die aan de deur kloppen. De manier waarop Roth zijn eerste kennismaking met de haven van Marseille neerpent, is symptomatisch voor zijn dubbelhartige perspectief op het zo innig aan de borst gedrukte Frankrijk:

 

“Het ruikt in de haven niet naar zout en wind, maar naar terpentijn (…) Is dit de grenzeloze poort tot de eindeloze zeeën van de wereld? Het is eerder het grenzeloze magazijn van de gebruiksartikelen van het Europese continent. Er zijn tonnen, kisten, balken, wielen, hendels, kuipen (…) motors, auto’s en rubberslangen. (…) Ik had hier de eindeloze horizon verwacht, de allerblauwste zee, zout en zon. Maar de zee van de haven bestaat uit spoelwater met gigantische grijsgroene vetogen.”

 

Land met een luchtje

Ja, die Joseph Roth had al haarfijn door dat Frankrijk er schitterend uitziet, als reclamedrukwerk, maar dat wanneer je even doorloopt en om de hoek kijkt er een stinkend toilet je meedogenloos aan gaapt. Deze bundel is dan ook geen zuinig glaasje maar een dikke fles vol liefdevol en kritisch proza over het land waar Nederlanders nooit op uitgekeken raken.

PS: Omdat nergens een vreemde knik of een te lange lus in dit proza te vinden is en het net lijkt of Roth in het Nederlands schreef, verdient vertaalster Els Snick een aparte vermelding en, wellicht, een heuse vertalersprijs waarvan je een paar keer los kan gaan in een driesterren restaurant