Het bloed, het paradijs, en de tijd

18-07-2017 21:24

De vraag is makkelijk gesteld, té gemakkelijk misschien: welke kracht zet de zelfmoordterrorist aan tot het volbrengen van zijn daad? Op grond van welk gebod berooft hij anderen van het leven, en- raadselachtiger nog: welke belofte stelt hem in staat het eigen leven te nemen?

De linkse school leert dat het vooral sociaaleconomische overwegingen zijn die ten grondslag liggen aan de dader en zijn daad, een wanhoopsdaad met andere woorden, waarbij de islam louter dient als bruikbaar maar uiteindelijk arbitrair en inwisselbaar cultureel breekijzer waarmee hij het vuur van zijn moordlust brandende houdt. Meer realiteitsgezinde lieden betrekken de factor islam juist in de doorberekening- een onderkenning die veel linkse commentatoren dan weer trachten te pareren met de dooddoener dat elke ideologie de benodigde kracht verschaft die nodig is om het zwaard te heffen, dat de islam an sich geen blaam treft en slechts wordt misbruikt door ‘nihilisten’ om hun zwarte lakens uit te wapperen over de mensheid- afijn, de gebruikelijke tegenwerpingen die in de eindbalans niets afdoen aan de slotsom, namelijk dat de kiemen van het geweld hoofdzakelijk in het geloof zélf kunnen worden gevonden, hoe ongemakkelijk die waarheid ook is.

Osama Bin Laden

Die laatste verklaring (die natuurlijk geen verklaring is, een vergoelijking eerder) valt plat op z’n gezicht wanneer de andere wereldreligies in de vergelijking worden meegenomen, aangezien het aantal hindoeïstische, christelijke dan wel boeddhistische aanslagen nogal magertjes afsteekt qua ondervertegenwoordiging. De vraag rijst dan waarom juist dáár, in het mohammedaanse dus, de meeste toegangskaartjes tot het paradijs worden verzilverd. Met gratis surprise-ei! Een open deur die we maar niet zullen intrappen.

Maar er speelt wat mij betreft nog een factor mee, één die gemakkelijk over het hoofd wordt gezien terwijl we voortstrompelen van aanslag naar aanslag, maar een factor die een onweerstaanbare aantrekkingskracht lijkt uit te oefenen op de toekomstige legpuzzels van het kalifaat. Een factor die ik zou willen illustreren aan de hand van een foto van Osama Bin Laden die ons is overgeleverd uit zijn geprivilegieerde jeugdjaren.

Hartverscheurende kunstgrepen

Op de afbeelding zien we een vrolijk-verveelde jonge Saoedi met bolle wangen in de bloei van een onbezorgde jeugd; een  tweede foto toont inmiddels ingevallen wangen van een uitgeteerde godsdienststichter met een blik van islamdronken vastberadenheid in de ogen. Toegegeven, foto’s zijn wel de minst betrouwbare getuigen van het verleden, onderhevig aan de beukregens der vergankelijkheid bovendien, maar ik durf te zweren dat de eerste kiek ons the terrorist as a young man toont, een mens die ooit was maar niet meer is, en de tweede foto een glimp verschaft van een man die de vlucht naar voren heeft gekozen omdat hij weet dat de weg terug voor hem definitief is afgesloten. Een vlucht die kan worden gesublimeerd in kunst, zoals de kunstenaars gewoon zijn te doen, worden lamgelegd met verdovende middelen zoals de zwaarmoedigen, of- zoals in het geval van brandschattende zwaardbaarden als Bin Laden, zeker worden gesteld in de strijd.

Me dunkt dat de talloze aandoenlijke, tragische, hartverscheurende kunstgrepen die dichters, schrijvers, schilders aanwenden om het voorbijgaande te vereeuwigen aan de wieg staan van alle grote kunst. Verlangen, dat wil zeggen onvervuld verlangen, als aanjager van alle werkelijk grootse menselijke ondernemingen. En niet alleen in de kunst.

Eén doffe ellende

Ook voor de gemiddelde maandlooninner geldt dat er een vergezicht moet zijn, iets waar de herinnering zichzelf paradijselijk inlost: een geprepareerd hiernamaals als het even kan waar al het onaffe af wordt, het onvervulde vervuld, en het onbereikbare bereikt. Maar sublimeert men de gelukzaligheid van de paradijselijke jeugd in een nastrevenswaardig utopisch ideaal, dan is de ellende niet te overzien. De herinnering als weelderige lusttuin waar je naar hartenlust in rond kan dwalen. Onschuldig genoeg, mits je het tuinhek maar afsluit bij vertrek.

Waar de dichter, de schrijver en de schilder weten dat de kunst een uitdrukking is van dat grote verlangen, niet de inlossing ervan, daar zet de boosgeblazen schriftgeleerde in de dop dit verlangen om in een heilsutopie van in het vooruitzicht gestelde beloning, hoe abstracter, hoe nastrevenswaardiger. Bij hem voedt de liefde voor het verleden de haat voor het heden, met als gevolg dat elke toekomst die niet direct in dienst staat van het gedroomde paradijs als onislamitisch wordt beschouwd. U begrijpt: één doffe ellende.

Fijndruppelig-droef gevoel

Je zou kunnen hardmaken, zoals sommigen doen, dat de mens- die tragische aap met al zijn opgebouwde rot, met heel zijn aangevreten allure- in wezen onverschillig staat tegenover de tijd die hem verslindt. Anderen zeggen dat de herinnering als een kompaan moet worden beschouwd waarmee men menig bange dag doorkomt tot de dood hem verlost van zijn ontoereikendheid.

En wie kent het ook niet, dat fijndruppelig-droeve gevoel dat zich bij het doorbladeren van oude fotoboeken meester maakt van je gemoed? Wie ken het niet, het gevoel van melancholische verrukking bij het zien van jeugdfoto’s, wetende dat zulke foto’s dienst doen ter vereeuwiging van een werkelijkheid die niet is aangetast door de voortschrijdende tijd, hooguit door materiaalafbraak- maar ook die afbraak bestendigt juist vaak de idee dat de vreugde voor eeuwig is verpakt in een zeepbel: voor altijd onbereikbaar, en begerenswaardig juist bij de gratie van haar onbereikbaarheid. een veraf stuk afgeschermd wonderland, ongenaakbaar, onaanraakbaar, iets dat als het ware met gelijkmatig pulserende stoten wonderstof uitwerpt naar de mens die op zijn beurt volledig door het heden in beslag wordt genomen.

Kandidaat-godsgeleerde

De beste manier, de énige manier, om de herinnering in steriele onaantastbaarheid te bewaren is door de strop van de ballon bij de hals dicht te knopen, in de wetenschap dat elke oneigenlijke vermenging met het heden vernietigende zaden plant in de geest, en dan vooral die geesten die het ongeluk hebben gehad in een islamitische cultuur te zijn grootgebracht. Wanneer het alledaagse niet met de gekoesterde herinnering te rijmen valt, komt de vergane tijd door het verglijden ervan de sterveling niet alleen voor als begerenswaardig, maar als iets dat daadwerkelijk kan worden herkregen.

Het is precies dán dat er iets raadselachtigs gebeurt, althans bij de kandidaat-godsgeleerde: het begerenswaardige wordt juist niet omgezet in existentiële wanhoop of melancholische verzuchting, maar in gestaalde voornemens en vastberaden actiebereidheid die hem voorschrijven dat het erop aankomt dát men het bereikt, niet hoe men het bereikt. Het ligt tenslotte voor de hand dat hij, bij gebrek aan het vermogen tot sublimatie, zijn toevlucht zoekt tot the next best thing, te weten het paradijs, binnen handbereik mits er maar voldoende koppen worden gesneld en rompen worden geteld.