Waarom ruzie soms beter is

09-11-2017 20:48

Opgegroeid met een open blik naar buiten en een brede interesse in mijn medemens, heb ik er nooit moeite mee gehad mij te verplaatsen in verschillende culturen, religies en zienswijzen. Ook confrontaties hierover ging ik niet uit de weg. Met ongeremde nieuwsgierigheid trad ik mijn tegenpolen tegemoet. Felle discussies met nieuwe invalshoeken maakten mij enthousiast: een gesprek zonder tegengeluid is een gezamenlijk monoloog.

En nu de verandering; de felheid waarmee ik eerder in gesprek wilde, en de mening van mijn opponent grondig wilde onderzoeken, houd ik ineens voor mezelf.

Verliefd op een vrouw

Ik was hetero tot ik dat niet was. Vorig jaar werd ik verliefd op een vrouw, waarvan ik nu stellig kan zeggen dat het menens is. En ineens verhardt mijn houding en wereldbeeld, simpelweg doordat het beeld dat die wereld van mij heeft ook verhardt. Die open houding van eerder, bleek grotendeels te danken aan het feit dat ik zelf nooit slachtoffer was van intolerantie. Die dikke huid die ik vind dat mensen in felle discussies moeten hebben, had ik zelf niet nodig.

Maar nu een man in de IKEA, die mij en mijn vriendin bedreigt omdat we elkaar kussen. Politieke partijen die zonder omweg stellen dat wij niet zouden mogen trouwen. Jongens in mijn buurt die ons naroepen. Iemand die mij onverwachts toevertrouwde het oké te vinden als je als homo geboren wordt, maar dat het ‘verwerpelijk’ is als je er op latere leeftijd voor ‘kiest’. Een hele rits vakantielanden, die ik linea recta van mijn wishlist af mag schrappen, omdat mijn relatie daar illegaal is. Je begrijpt het: kwesties waar ik eerder fel, doch enigszins vanaf een afstandje, het gesprek over aan kon gaan, neem ik ineens persoonlijk. Heel persoonlijk.

‘Ik wíl helemaal niet meer in gesprek’

Nu bekijk ik mensen in mijn omgeving die gelovig zijn ineens niet meer met interesse maar met wantrouwen: ‘Als puntje bij paaltje komt vind jij vast niet dat mijn vriendin en ik samen een kindje mogen krijgen, of mogen trouwen.’ Maar in plaats van dit wantrouwen te bespreken, betrap ik mijzelf er steeds vaker op dat ik het koester als wrok. Ik wíl helemaal niet meer in gesprek. Jullie, met jullie religie die mensen zoals ik afwijst, jullie zakken er maar in! Best confronterend, om mezelf te betrappen op een boosheid die haaks staat op mijn politieke overtuiging.

Aan die mooie principes van eerder hangt ineens een fiks prijskaartje. Hoewel ik op mijn eigen boosheid geen invloed lijk te hebben, zie ik in mijn werk dat het anders kan. Daar maken jongeren in het onderwijs homohaat, discriminatie en botsende waarden bespreekbaar, en geven zo tegengas aan leerlingen die dat eerder niet kregen. Dat zo’n klas soms een echte leeuwenkuil kan zijn blijkt uit hun talrijke verhalen. ‘De imam helpt je zo van homoseksualiteit af hoor.’; ‘De Joden manipuleren de wereld, zij hebben alle media in handen en kunnen ieders beeld beïnvloeden.’ En: ‘Prima dat die Moslims afreizen naar het kalifaat, oprotten uit Nederland.’

‘die ‘zak-er-maar-in’-mentaliteit’

Ik heb bewondering voor deze jongeren. Dat zij ondanks verschillen die onherroepelijk met hun identiteit verbonden zijn, tóch die confrontatie aangaan. Over die wrok, die ‘zak-er-maar-in’-mentaliteit, heenstappen, omdat zij zien dat dit zich terugbetaalt. Dapper, zou je zeggen, maar toch worden juist zíj geconfronteerd met een gebrek aan steun uit hun (soms conservatieve) omgeving, waar men echt klaar is met zulke discussies, en met een politiek klimaat dat polarisatie voedt.

Ik heb zelf de neiging me terug te trekken, maar neem voor die te onderdrukken en de leeuwenkuil weer in te stappen. Daar heb ik naast een dikkere huid ook steun voor nodig, net als die jongeren op mijn werk. Ik vind dat de politiek, mensen die ondanks (vaak terechte) boosheid of angst hun nek uitsteken om verschillen bespreekbaar te maken, meer moet steunen. Dat gesprek zal soms hard botsen. Maar uiteindelijk brengt een fikse ruzie onze democratie meer dan een gelaten ‘zak-er-maar-in’-houding.