Hortend en stotend door Wieringa’s bejubelde roman ‘De heilige Rita’

24-05-2018 20:52

Mag je een recensie over een bejubelde roman van Tommy Wieringa schrijven als je in een vorige, bejubelde roman van deze auteur, Joe Speedboot, niet verder bent gekomen dan pagina vijftig? Waarom zou je daarna nog, geoorloofd of niet, überhaupt de ambitie koesteren een roman van dezelfde auteur te recenseren? Ik zou het, eerlijk gezegd, niet weten, behalve dat zijn De heilige Rita zó ontzettend en overweldigend unaniem door de literaire kritiek werd bejubeld, dat ik, louter dus door de superlatieven in de bijlagen, nieuwsgierig begon te worden naar deze, uit talloze hoeken als ‘meesterwerk’ omschreven roman. Drie weken geleden zette ik me dus niet enthousiast, maar meer uit plichtsbesef (heeft de literaire kritiek er dezer dagen nog kijk op? en zo ja, waarom steekt men dit werk dan zo unisono de lucht in?) aan het lezen van ‘De heilige Rita’. Ik geloof niet dat ik na het afbreken van het lezen van ‘Joe Speedboot’ tot de conclusie was gekomen dat Tommy Wieringa niet kan schrijven, en ook nu begreep ik al vrij snel dat hier iemand de pen voert die het vermogen bezit uit de grabbelton van woorden steeds de juiste te kiezen, en op die manier prangende beelden weet op te roepen. Maar opnieuw ging het verhaal langs me heen, net als bij Joe Speedboot. Het leek of ik steeds naar de penseelvoering van meneer Wieringa zat te kijken, in plaats van naar een plaatsje in Twente, Mariënveen, waar de actie van De heilige Rita grotendeels plaatsvindt.

Rijke penseelvoering

Maar wat ben ik nou voor zeurkous? Zat ik bij Berichten uit het tussenhuisje van Henk van Straten zopas nog te klagen dat de auteur zijn persoonlijke sores (in casu, een scheiding) nogal plomp in het gezicht van de lezer werpt, nu, bij Wieringa, dreig ik juist over het tegenovergestelde te vallen: de auteur laat het narratieve materiaal nauwgezet door de zeef van zijn stilistische vermogens druppelen, etaleert zijn vakmanschap, maakt van elk beeld een kunstwerkje, maar nergens krijg je het gevoel dat je als lezer door Wieringa daadwerkelijk in zijn verhaal wordt ‘toegelaten’ (zó gezellig lijken Wieringa en zijn stijl het met elkaar te hebben). Om maar meteen een indruk te geven van Wieringa’s rijke penseelvoering citeer ik een paar passages, puur ter illustratie. ‘Inktblauwe stormen jagen over de poolwoestijn. En de winter duurt duizend jaar, tienduizend jaar, en wanneer de kou eindelijk wijkt staat hij daar in de zilveren ochtend waarin alles fonkelt en kraakt, waarin druppels stroompjes worden en stroompjes beken.’ (p.111) Of: ‘In het bos achter Pauls huis besluipen ze voetreizigers en konvooien en beschieten ze met pijlen van jong vlierhout; in Pauls ooghoeken maken spinnen met lange poten en nauwelijks een lijf zich uit de voeten. De gronderige geur van de bosgrond is vertrouwd, rins. De bovenlaag van beukenbladeren is droog, onder de laag bladeren is het vochtig en zijn witte schimmeldraden door het humuspakket geweven.’  (p. 144). Of deze: ‘Zo gingen Pauls gedachten als op een toonladder zijn voorvaderen langs, terwijl de zon opsteeg uit de melk van de ochtend en de boomkruinen beneden bij de beek aanlichtte.’ (p.184) Nou ja, wat ik je brom: de taal en Wieringa flirten onophoudelijk met elkaar. Je zit als lezer als een ongewenste derde naar hun onderlinge getortel te kijken. Buitengesloten.

Onomstreden vakmanschap

Vind ik dan dat De Volkskrant (‘grootse, zintuiglijke roman’), Trouw (‘het klopt allemaal, het voelt alsof het uit één brok steen is gehouwen’), Vrij Nederland (‘hij kijkt met zulke oude, wijze ogen’), De Morgen (‘universele dimensie’) en NRC (‘beschreven in puntgave voltreffers’) er allen faliekant naast zitten? Nou, nee. Maar wie deze loftuitingen aan elkaar plakt, zoals ik hier doe, begint wel iets te snappen van de ondoordringbaarheid die ik tijdens het lezen ervoer. Het lijkt wel of de critici Wieringa niet alleen feliciteren met zijn onomstreden vakmanschap (in mijn ogen: het kunstig dichtkitten van een literair schilderij), maar dat ze hem nog eens extra tegen de borst drukken vanwege de manier waarop hij zijn decor (de grauwe provincie) en de personages (grauwe provincialen) voorgoed heeft vast gemetseld in dat zogenaamde ‘meesterwerk’. Alsof ze er, na de krachtproef van Wieringa, godzijdank zelf niet meer naar hoeven af te reizen (‘beste mensen, Wieringa heeft van jullie ziel al prachtige kunst gemaakt!’).

Niet uitgelezen

Laat ik, tot slot, maar eerlijk toegeven dat ik De heilige Rita ver voor het einde voor gezien heb gehouden. Tragiek. Humor. Erotiek. Ontluistering. Wieringa vergeet geen toets te beroeren, maar doet zulks dermate berekenend en zonder dat de hoofdpersonen, zonder zijn toestemming, één haaltje zuurstof binnenkrijgen, dat ik, sorry, mijn interesse verloor. Uitlezen leek me slechts ten dienste te staan aan het technische vernuft van Wieringa, niet aan de personages of het verhaal.

(En ja, meneer Wieringa, om op mijn halverwege opgeworpen vraag terug te komen: ik ben een notoire zeurkous. Daarom doe ik dit werk.)

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens