De islam moet snappen dat niet alle wetten komen van God en Zijn Profeet

05-08-2015 17:10

Waar blijft de islamitische Luther? Met die vraag opent een opiniebijdrage van islamoloog Simon Wolfgang Fuchs in NRC Handelsblad afgelopen weekeinde (Blendle-link). Velen, vooral niet-moslims, vinden dat het daar hoog tijd voor wordt. Fuchs daarentegen meent dat het daarvoor te laat is. Hij vestigt zijn hoop juist op de traditionele islamitische geleerden – maar dan wel losgekoppeld van elke staatsmacht.

Die roep om een Luther is uiteraard wat merkwaardig

De hervorming van de islam zou een einde moeten maken aan het terrorisme binnen en buiten de islamitische wereld, maar de komst van Luther betekende juist dat het religieus bloedvergieten hier pas goed kon beginnen. Vele hervormers en hervormingsvoorstellen waren Luther (en zijn Stellingen) vóórgegaan. De meeste hervormers zijn inmiddels vergeten, en het woordje ‘hervorming’ wordt nu direct geassocieerd met de radicale ‘terug naar vroeger’ voorstellen van Maarten Luther, omdat die na 1517 voor een politieke explosie zorgden. De nieuwe ‘protestantse’ religie werd het vaandel waaronder steden en edelen het Habsburgse juk van zich af durfden te werpen. ‘Luther’ zou dus synoniem moeten zijn met anderhalve eeuw bloedvergieten – zeker niet met verdraagzaamheid en vreedzame hervorming. Die kwamen véél later.

In zijn opiniestuk stelt Fuchs (tijdelijk verbonden aan Princeton) dat deze roep om een nieuwe Luther 150 jaar te laat komt, want de enige echte periode van religieuze gisting in de islamitische wereld ligt al anderhalve eeuw achter ons. Die revolutie dreigde toen van twee kanten: je had de nationalistische vernieuwers, en je had de salafisten. Beide stromingen wilden de islamitische wereld zijn eenheid en oude trots teruggeven. De eerste wilden daarvoor, naar westers model, de macht van de geestelijken beperken; de tweede groepering droomde van een renaissance via een islamistische wedergeboorte, een ‘terug naar Mohammed’. (Voor de goede orde: dat gemeenschappelijk streven heeft niks te maken met het streven dat in de zestiende eeuw de Hervorming voortbracht. Fuchs ‘te laat’ slaat helaas nergens op.)

Wie hebben het voor het zeggen?

Daarna, gedurende de twintigste eeuw, ontstond her en der een wankel evenwicht tussen het nationalisme en het traditionele islamitische gezag. Maar die samenwerking heeft geen welvaart en dus geen zelfrespect gebracht, en staat nu ernstig onder salafistische druk. Ook de voorstanders van hervorming hebben het momenteel lastig, constateert Fuchs: ‘Het is relatief makkelijk hen te verwijten dat ze de religie louter naar eigen goeddunken en in het licht van zelf gecreëerde “principes” of de “eigenlijke doelen van het goddelijk recht” interpreteren.’

Hebben de scherpslijpers van Hamas, van de Broederschap en ISIS het dan voortaan voor het zeggen? Domineren zij de komende decennia de discussie over de toekomst van de islam? Fuchs hoopt van niet. Hij hoopt op een wederopleving van de traditionele islamitische geleerdheid:

 

“In de publieke opinie van westerse staten wordt een belangrijke alternatieve bron voor zulke discussies binnen de islam meestal over het hoofd gezien: de complexe en veelzijdige traditie, die onder meer uit juridische opinies en korancommentaren bestaat, en zich eeuwenlang heeft opgetast. Voor het werken daarmee is niet alleen geduld en intensieve training nodig, maar juist ook de wedergeboorte van traditionele geleerdheid, en een vernieuwing van het aanzien en de invloed van religieuze geleerden, zich onttrekkend aan de verstikkende controle van autoritaire staten.”

 

En even verderop:

 

“Van geleerden van dit type is geen bliksemsnelle radicale hervorming of de schepping van een of andere “euro-islam” te verwachten, maar wel flexibiliteit, een nadruk op het algemeen belang en het mogelijk maken van een goed samenleven van moslims en niet-moslims, waaraan alle islamitische rechtsscholen altijd waarde hebben gehecht.”

 

Moeten we rustig wachten op de traditionele theologen?

Fuchs roept zijn lezers op de ogen niet te sluiten voor de ‘conservatievere, zachtaardiger en daardoor onder bepaalde omstandigheden zelfs creatievere hervormingsplannen van traditionele geleerden’. Hij geeft daarbij geen voorbeelden. Maar we moeten geduld hebben. Nu luidkeels roepen dat het hoog tijd wordt voor hervormingen zou ‘contraproductief’ zijn, aldus zijn laatste zin.

Moeten we rustig wachten op de traditionele theologen? Kunnen zij zich losmaken van dictators als Assad en Sisi en de islam hervormen? Zit er interessante speelruimte in de door iedereen verguisde traditionele opvattingen? Fuchs maakt wat dat betreft de merkwaardige opmerking dat ‘alle rechtsscholen’ van de islam in ieder geval belang hechten aan het ‘goed samenleven’ van moslims en niet-moslims. Laten we dat punt eens nader bekijken.

De vier rechtsscholen binnen de islam

Er zijn vier rechtsscholen binnen de islam, alle vier ruim duizend jaar oud, waarvan er één, de Hanafi, verreweg de belangrijkste is. Het bestaan van die scholen wordt vaak genoemd om aan te geven hoe ruimdenkend de originele islam was, of is, maar de vier verschillen slechts in abstract-methodologische termen; in de juridische praktijk zijn de verschillen minimaal. Waar het om gaat is dat deze scholen dateren uit een tijd waarin staat en religie idealiter samenvielen. Waarin er dus geen verschil was (of mocht bestaan) tussen religieus recht en staatsrecht – bijvoorbeeld wat betreft de behandeling van niet-moslims. En de omgangsregels die de scholen aandroegen, en nog steeds aandragen, zijn niet mals.

De beroemdste Hanafi-geleerde, al-Halabi (hij leefde rond 1550), maakt duidelijk dat de relatie tussen moslims en niet-moslims principieel overeenkomt met een toestand van oorlog. Vriendschap is onmogelijk. Niet-moslims moeten gedood, of moeten zich bekeren, of moeten zich onderwerpen. In dat laatste geval mogen ze volgens een zogenaamd verdrag (dhimma) leven te midden van moslims. Niet-moslims moeten echter herkenbaar zijn aan hun kledij. Hetzelfde geldt voor hun woningen – die overigens ook niet hoger mogen zijn dan de woningen van de meest nederige moslim. Openbare demonstraties van hun geloof zijn verboden, evenals het bouwen van nieuwe kerken of synagogen. De niet-moslims zijn als groep middels de dhimma onderworpen aan de islamitische heerser; hun verblijf is een gunst; al-Habali geeft duidelijk aan dat ze bij het betalen van de hun opgelegde extra belasting heel duidelijk hun dankbaarheid moeten tonen voor de ‘gunst’ dat ze genieten. ‘Loslopende’ niet-moslims, die niet verbonden zijn aan een dergelijke groep, zijn binnen de Hanafi-wetstheorie vogelvrij. Als hij of zij geen ‘beschermer’ weet te vinden, mag elke moslim hem beroven of doodslaan. Verder mag een moslim-man een ongelovige vrouw trouwen (die dan uiteraard het geloof van haar man aanvaardt), maar andersom (niet-moslim man trouwt moslima) is ondenkbaar. Enzovoorts.

Bruikbare hervormingsvoorstellen

Het werk van al-Halabi geldt als zeer gezaghebbend binnen de Hanafi-school, en de andere scholen zijn het op dit punt van omgang met ongelovigen volledig met de Hanafi eens. De vraag is in hoeverre dergelijke opvattingen zoals Fuchs doet omschreven kunnen worden als ‘goed samenleven’. Goed voor moslims was het zeker. Dat was ook de bedoeling achter deze wetgeving. Maar kunnen we vanuit dergelijke scholen op dit vlak écht bruikbare hervormingsvoorstellen verwachten? Het gaat hier om fundamentele opvattingen. Om omgangsvormen direct gebaseerd op de claim dat moslims de enige juiste openbaring bezitten. Het fundament hieronder is essentieel ongelijkwaardig. Wij, moslims, zijn de baas en hebben altijd gelijk. Zij, ongelovigen, hebben ongelijk, zijn dus ondergeschikt en mogen op z’n best worden getolereerd. Wie daar vraagtekens bij zet, komt direct aan de claim dat Mohammed de laatste en enige echte Profeet was.

Het échte probleem zit dieper

Als er een islam moet komen die inderdaad waarde hecht aan ‘goed samenleven’ van moslims en niet-moslims (blijkbaar vindt Fuchs dat ook), dan vereist dat een loslaten van het oudste fundament onder de islamitische wetgeving, namelijk dat de koran en de traditie niet alleen het religieuze recht bepalen (waaraan uitsluitend gelovigen zich hebben te onderwerpen) maar ook het staatsrecht (waar ook niet-moslims onder gebukt gaan). Dan zal men moeten accepteren dat niet alle wetten van God en Zijn Profeet (en de traditie) komen, maar dat ook de mens (moslim en niet-moslim) wetten kan maken. Die stap is voor de scholen ondenkbaar. Daarmee vervalt immers het fundament onder hun methoden en tradities.

Als het gaat om veranderingen richting universele menselijke waarden, hebben we van die traditionele geleerdheid dus weinig te verwachten. Hooguit cosmetische voorstellen die het leven der onderworpen draaglijker moeten maken. Voorstellen zoals we die de afgelopen eeuwen, in tolerantere tijden, veel hebben gezien. Maar net zo kunnen we gedurende die eeuwen zien, dat in tijden van strijd en paniek dezelfde geleerden de meest hardvochtige maatregelen konden verzinnen. Nee, in scholen die zó zijn gebouwd, daar valt geen recht te halen.