Ken je klassiekers

12-02-2013 20:00



Als Goden onthaalde hij ze in Frankrijk: Duitse toondichters als Richard Wagner en Robert Schumann. Om hen vervolgens vurig af te branden. Dat is nou Camille Saint-Saëns ten voeten uit. Misschien wel het meest miezerige mannetje uit de mondiale muziekgeschiedenis.

Hoe dat zat? In de jaren vijftig en zestig van zijn tijdperk organiseerde Saint-Saëns tal van concerten om componisten uit het land van bier en braadworst te introduceren in de qua smaak verfijnde natie van wijn, stokbrood en brie. Hij beoogde daarmee in de herinnering van velen voort te leven als die erudiete trendwatcher, die het muzikale neusje van de zalm voorschotelde.

Hypocriete hielenlikker

Alleen, het liep allemaal een klein beetje anders: toen Saint-Saëns merkte dat die Duitse bombarie alsmaar aan Parijse populariteit won, en hijzelf aan roemruchtigheid inboette, begon hij een steeds grotere aversie te ontwikkelen tegen alles wat met Germaanse klanken te maken had. De stoppen van Saint-Saëns sloegen dermate door, dat hij prompt de Société Nationale de Musique oprichtte: een soortement van kongsi ter promotie van de Franse muziek. Resumerend: alles doen om je geliefd te maken en dat dusdanig verkeerd aanpakken dat je meer en meer als een hypocriete hielenlikker te boek staat.

Want in eigen land lag Saent-Saëns ineens niet meer zo lekker. Enerzijds, omdat hij zo een achterbakse bullebak was en anderzijds, omdat zijn composities nou niet bepaald aansloten bij de exquise smaak van het ietwat nieuwsgierige Franse muziekpubliek. Men proefde al gretig van de impressionistische klanken (impressionisme = lekker vaag – zie de schilderwerken van een penseelprins als Renoir) van Claude Debussy, terwijl Saint-Saëns tegelijkertijd een beetje bleef hangen in een ietwat conservatieve, melodische muziekstijl welke verder weinig aan het verrassende toeval overliet.

Uitgekotst

Saint-Saëns hoopte zijn carrière nog een boost te geven met een grootschalige tour door de Verenigde Staten, maar ook die succesvolle expeditie faalde jammerlijk, omdat zijn eigenlijke doel, aanzien in Frankrijk verwerven, oeverloos mislukte. Uiteindelijk verkaste hij, in eigen land uitgekotst en daardoor zwaar teleurgesteld, maar naar Algerije, waar hij in 1921 het leven liet.

Erg vernieuwend is zijn muziek, in zijn tijdgeest bezien, inderdaad niet. Toch heeft Saint-Saëns getracht baanbrekend te zijn, bijvoorbeeld met zijn introductie van de zogenoemde ‘programmamuziek’: instrumentale toonkunst die een vertelling verklankt. Veruit het bekendste voorbeeld is zijn Danse Macabre, een symfonisch gedicht, gebaseerd op de gelijknamige poëtische tekst van Henri Cazalis (niet te verwarren met onze ‘Kiek’ Vasalis) over de jaarlijkse dodendans, tijdens Halloween, waarbij De Dood de doden oproept op te staan uit de graven en de skeletten tot een dans convoceert.

De muziek begint met een harp die klokslag middernacht laat horen. Aansluitend tokkelen de lage strijkers de komst van de sluipend naderende dood en symboliseert een solo-viool (in het videofragment op 0:21) de aankomst van diezelfde dood. Even later, op 0:42 doet de dood, verklankt door de solo-viool, zijn dansje en vanaf 1:26 doen de opgestane doden vrolijk mee, muzikaal gesymboliseerd door de strijkers de partij van de solo-viool over te laten nemen.

Rammelend gebeente

Op 1:43 introduceert Saint-Saëns de xylofoon in het symfonieorkest: een instrument dat knokig rammelend gebeente verklankt. De passage tussen 2:26 en 2:51 is een directe verwijzing naar het, in vergetelheid geraakte, Dies Irae-motief: een Gregoriaans zangstuk uit de requiemmis.

Vervolgens kabbelt de muziek vol spanning voort naar het absoluut extatisch hoogtepunt op 5:07, waarbij het tutti orkest tot een ijzingwekkende dodendans explodeert, totdat op 6:01 de haan kraait, gekukeleku op een hobo, en de daarop volgende bescheiden paukendreuntjes laten horen hoe de stenen grafzerken op de dodenakker dichtklappen. Tot slot laat de solo-viool horen hoe de dood afdruipt.

Duid het mij voorts vooral niet al te euvel dat ik in bovenstaand column succesvol heb getracht apert te weigeren naar de Efteling te verwijzen.

In Ken je klassiekers bespreekt Jochem Rietjens, muziekadept, wekelijks een markant werk uit de klassieke muziekgeschiedenis, waarbij hij probeert dit genre uit het elitaire slob te trekken.