Longread

‘Architect Nationaal Monument op de Dam heulde met naziregime’

30-04-2015 14:55

Volgens oud universitair docent Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft Michiel Polak deed de wereldvermaarde architect J.J.P. Oud, de ontwerper van het Nationaal Monument op de Dam, in 1942 een poging om van het nazi-bestuur de opdracht voor de wederopbouw van Rotterdam in de wacht te slepen. Polaks speurtocht naar verborgen bewijzen in het oeuvre van Oud en zijn weggepoetste contacten met het Duitse naziregime, laat zich lezen als een architectonische detectiveroman.

Opdracht voor wederopbouw

Deed de ontwerper van het Nationaal Monument op de Dam J.J.P. Oud in 1942 een poging om van de Duitsers de opdracht te krijgen voor de wederopbouw van het platgebombardeerde Rotterdam? Volgens architect Michiel Polak, oud-docent aan de TU Delft, had Oud de eervolle opdracht voor het ontwerp van het Nationaal Monument voor de verzetsleden en de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog nooit mogen ontvangen. Polak doet zijn uitspraken op grond van persoonlijke ervaringen van hem en zijn ouders met Oud en op basis van eigen onderzoek in het archief-Oud van het Nederlands Architectuur instituut (NAi) in Rotterdam. In de literatuur over de verhoudingen van de Nederlandse ambtenarij met de Duitse overheid gedurende de oorlog vond hij bevestigingen van zijn vermoedens.

In het NAi archief trof Polak vier ontwerpschetsen aan van de hand van Oud uit juli 1942 voor het ‘Poortgebouw’ aan de Coolsingel, tegenover het Rotterdamse stadhuis. Zijn analyse en interpretatie van deze tekeningen staan haaks op wat daarover tot nu toe door kenners van het werk van Oud is geschreven. Met de bombastische architectuur die op deze prenten te zien is, kan Oud volgens Polak alleen maar de bedoeling hebben gehad de nieuwe nazi-heersers te verleiden hem tot de toonaangevende architect van de Rotterdamse wederopbouw uit te verkoren.

De kwestie ligt uiterst gevoelig. Oud ontwierp niet alleen het Nationaal Monument op de Dam, ook het monument voor de gevallenen bij de Grebbeberg, net als de kranslegging op de Dam op iedere Dodenherdenking steevast op alle netten van de NPO te zien, is van zijn hand. Bovendien is Oud (1890-1963) een van de meest bewierrookte kopstukken van de moderne Nederlandse architectuur.

Charme

Ouds faam in het buitenland in de jaren ‘20 en ‘30 stond in schril contrast met zijn bescheiden positie in eigen land, waar hij als eenvoudige gemeentearchitect in Rotterdam geen prestigieuze projecten kreeg toebedeeld. De simpele arbeiderswoningen die Oud in de jaren ‘20 ontwierp in de Rotterdamse periferie (onder meer in Oud-Mathenesse, Hoek van Holland en Kiefhoek) hadden gemeen dat ze zo goedkoop mogelijk gerealiseerd moesten worden. Oud bleek een meester om met minimale middelen zijn ontwerpen een zekere charme te geven. Ook voor pr had hij een fijne neus. Met effectrijke fotografie werden zijn eenvoudige creaties onder de aandacht gebracht in internationale vaktijdschriften en die konden zo uitgroeien tot symbolen van een nieuwe, even sobere als elegante bouwstijl. Zijn ronkende epistels in vakbladen, in binnen- en buitenland, deden de rest.

 

postonline J.J.P Oud (r) met Kandinsky (l) en Gropius

 

“Het ornament is het universeel geneesmiddel voor bouwkunstige impotentie”, schreef Oud in 1921 in zijn artikel ‘Over de toekomstige bouwkunst en haar architectonische mogelijkheden’. Dat groeide uit tot een bezwerende toverformule waarmee hij veel bewonderaars kreeg. Met trommelgeroffel werd hij binnengehaald bij het Duitse Bauhaus, de beroemde Duitse academie voor de moderne bouwkunst, opgericht door Walter Gropius. Hij werd een veelgevraagd gastdocent in Duitsland en Zwitserland. Als lid van de kunstenaarsgroep De Stijl groeide Oud uit tot een van de kopstukken van het Nederlandse ‘Nieuwe bouwen’, samen met Jan Duiker, het duo Johannes Brinkman & Leendert van der Vlugt en Gerrit Rietveld.

Profeet in Weimar

Vooral in Duitsland, waar de ontwikkeling van sociale woningbouw vanwege de Eerste Wereldoorlog in de kiem was gesmoord, werd Oud onthaald als een profeet. In 1927 kreeg hij de eervolle opdracht om in de Weissenhofsiedlung in Stuttgart, het openlluchtlaboratorium voor stedenbouwkundige vernieuwing van de Weimar-republiek, zijn kunsten te laten zien. Zijn assistent, de Joodse Hongaar Pali Meller, knapte het werk ter plekke op en zorgde voor groot succes. In 1932 volgde Ouds doorbraak aan de andere kant van de oceaan. Samen met Le Corbusier, Gropius en Mies van der Rohe werd hij op de baanbrekende expositie ‘Modern Architecture: International Exhibition‘ in het Museum of Modern Art (MoMa) in New York aan het Amerikaaanse publiek voorgesteld als de grondlegger van wat in Europa het ‘Nieuwe Bouwen’ werd genoemd en in de VS de ‘International Style’.

 

postlonline Schets poortgebouw J.J.P. Oud 9 juli 1942 zonder toren

 

 

‘Belangrijkste architect van de wereld’

Henry-Russel Hitchcock en Philip Johnson, de organisatoren van de expositie, noemden Oud “de belangrijkste architect van de wereld”. Johnson probeerde Oud naar de VS te halen om het nieuwe gebouw van het MoMa in New York te ontwerpen en college te geven aan de Graduate School of Design van de Harvard-universiteit. Ook probeerde Johnson, telg van een miljonairsfamilie, zijn Rotterdamse idool te verleiden tot het ontwerp van de woning van zijn ouders. Oud, onzeker van zichzelf en geplaagd door depressies, sloeg de Amerikaanse aanbiedingen af. Maar zijn ego kreeg wel een boost van alle eerbewijzen. Al snel voelde hij zich ver verheven boven zijn mede-idolen van Het Nieuwe Bouwen. Gropius was in zijn ogen ‘een slaapverwekkende professor’, Le Corbusier ‘koket’.

Oud presenteerde zichzelf als het geweten van de moderne architectuur en uitte in dat kader bijvoorbeeld snoeiharde kritiek op de grote Berlage, wiens ontwerp voor de uitbreiding van Amsterdam hij in een artikel in Het Nieuws van den Dag in 1931 omschreef als ‘regentenplannen’, die hem deden denken aan het regime van absolute vorsten: aan Versailles, aan Karlsruhe, enz’ .

Old boys network

Bij de Gemeentelijke Woningdienst in Rotterdam was als gevolg van de recessie echter geen werk meer voor hem. In 1933 werd Oud met leedvermaak in de pers op wachtgeld gezet en hij vestigde zich als zelfstandig architect in Rotterdam. Dat verliep aanvankelijk zeer stroef. In Rotterdam, waar zijn broer Pieter burgemeester in 1938 werd, kon hij naar gemeentelijke opdrachten fluiten. De eerzuchtige Oud moest zich voorlopig tevreden stellen met het ontwerpen van villa’s, meubels en kleine interieurs. Hij raakt verbitterd over het gebrek aan erkenning en komt in een zware depressie terecht. Zijn geluk is dat hij via zijn vriend Dirk Hannema, directeur van het Museum Boymans, machtige vrienden heeft. Zoals jonkheer W.H. De Monchy, die de scepter zwaait over de Holland Amerika Lijn (HAL) en in het geniep lid is van de NSB (ook Hannema werd na de oorlog beticht van sympathie voor de Nederlandse nazibeweging).

 

[jwplayer mediaid=”411210″]

 

De HAL heeft een reeks opdrachten te vergeven voor de inrichting van de Nieuw Amsterdam, het prestigieuze vlaggenschip van de Holland Amerika Lijn. De opdracht voor de gehele inrichting van het schip was in 1936 aan het architectenbureau Brinkman & Van der Vlugt gegund. Maar wanneer Van der Vlugt in 1936 komt te overlijden, wordt op initiatief van HAL-directeur De Monchy besloten de opdracht in te trekken en een groot aantal architecten uit te nodigen om een deel van de inrichting voor hun rekening te nemen. Daarbij krijgt Oud de opdrachten voor de Rooksalon Toeristenklasse, de Lounge Toeristenklasse en het zwembad kajuitklasse. Oud wordt dus uitermate rijk bedeeld.

De ooit zo avant-gardistische Oud wordt nu de favoriet van het old boys network van de havenbaronnen en grootindustriëlen. Dat levert hem geen windeieren op. In 1938 krijgt hij de grote opdracht voor het nieuwe hoofdkantoor van de Bataafse Import Maatschappij (BIM, dat even later werd omgedoopt tot Shell) in Den Haag. Sir Henry Deterding, de Nederlandse oprichter van de oliemaatschappij, was toen net afgezwaaid als de baas van de BIM, en had flink in de buidel getast ten bate van de verkiezingskas van Adolf Hitler, van wie hij een vurig bewonderaar was. Was de opdracht van BIM/Shell aan Oud een voorteken van diens latere koers?

Sterke man

De politieke radicalisering van de jaren ’30 ging ook aan de grote namen van Het Nieuwe Bouwen niet onopgemerkt voorbij. Oud’s gefortuneerde fan Philip Johnson raakte in Duitsland in de ban van Hitler (later ging hij als verslaggever van een Amerikaans fascistisch blad mee op de veldtocht van de nazi’s in Polen) en probeerde in de Verenigde Staten een lokale nazi-beweging genaamd de Grey Shirts van de grond te krijgen. Le Corbusier maakte in Frankrijk een ontwikkeling naar de uiterste rechterzijde door, compleet met het virulente antisemitisme à la Vichy. Ook Oud, zo schrijft zijn zoon Hans Oud eufemistisch in de in 1984 verschenen biografie J.J.P. Oud, architect 1890-1963, feiten en herinneringen gerangschikt, “kon zich niet onttrekken aan de geest van de tijd,(…) waarin de roep om een sterke man, orde en hiërarchie zich deden gelden”.

In dat boek staat curieus genoeg vermeld dat Oud een vast afnemer was van de NSB-krant Volk en Vaderland, maar dat hij wel altijd het wisselgeld terugvroeg, hetgeen zoon Hans met de nodige goodwill presenteert als een verkapte verzetsdaad. De Zwitserse architectuurhistoricus Siegfried Giedion schreef op 29 juli 1938 na een bezoek aan Oud dat deze zich “op een gevaarlijke weg der reactie” bevond.

Joods gezin

Michiel Polak, geboren in 1931, is de zoon van Hans Polak, met wie Oud voor de oorlog nauw samenwerkte. Polak Sr. was als oprichter-eigenaar van weverij Het Paapje in Voorschoten betrokken bij de uitvoering van Oud’s interieurontwerp voor het woonhuis van Oud’s goede vriend Dirk Hannema, directeur van het museum Boymans in Rotterdam. Hannema belandde na de bevrijding acht maanden in de gevangenis op beschuldigingen van collaboratie met de bezetter. Ook werkte weverij Het Paapje mee aan het interieur van het HAL-schip de Nieuw Amsterdam. Er ontstond een vriendschappelijke relatie tussen Oud en Hans Polak. Maar als Hans Polak Oud in 1942 benadert met het verzoek om een aanbevelingsbrief, waarmee de Joodse familie Polak kan worden geplaatst op de zogeheten Barneveld-lijst, een selectie van voor de Nederlandse cultuur belangrijke Joden die met hun gezinnen gevrijwaard zouden worden van de naziterreur, weigert Oud elke hulp.

‘Ik ga Rotterdam herbouwen’

Michiel Polak: “Het antwoord van Oud op het verzoek van mijn vader was: ‘Nee, dat kan ik niet doen. Ik heb goede relaties met verschillende Duitsers’. Hij dacht als architect te kunnen gaan werken aan het verwoeste Rotterdam: Ik ga Rotterdam herbouwen. En dat met een stelligheid die deed denken dat hij toen al zeker van zijn zaak was. Mijn vader zweeg, was geschokt en voelde zich vernederd.”

In zijn boek over zijn vader meldt Hans Oud dat J.J.P.Oud, hoewel hij Hitler’s Mein Kampf al vroeg had gelezen, weinig begaan was met de gevolgen van diens rabiaat antisemitische koers. Hij liet geen protest horen toen het Bauhaus, waar verhoudingsgewijs heel veel Joodse studenten waren, in 1933 onder druk van het nieuwe nazibewind de poorten moest sluiten. Evenmin als de nazi’s de sloophamer zetten in de mede door Oud ontworpen modernistische gebouwen van de door hun geringschattend als ‘Araberdorff’ omschreven Weissenhofsiedlung. Hans Oud over zijn vader: “Hij wenste – zoals zovelen – weinig te geloven van de verhalen die ir. J.W. Albarda – de toenmalige minister van Sociale Zaken – in 1939 bij een bezoek vertelde over de vormen van onderdrukking in het Duitsland van toen”.

Rassenschande

Tijdens de bezetting, aldus Hans Oud in zijn boek, maakte Oud zich meer druk over dat hij een aan een Joodse collega geleend boek niet terug kreeg dan over het lot van die collega zelf. Ook reageerde hij niet toen in februari 1942 zijn vroegere assistent Pali Meller, die inmiddels in Duitsland was gevestigd, door de nazi’s werd gearresteerd vanwege ‘rassenschande’, omdat hij zijn Joodse afkomst had verzwegen bij zijn huwelijk met een ‘arische’ Duitse. Hans Oud: “Toen de oorlog was afgelopen kwam Oud tot de conclusie dat deze hem – vreemd genoeg – wel goed had gedaan. Dit waarschijnlijk omdat de oorlogsomstandigheden hem veelal de tijd niet gelaten hadden zich met zichzelf bezig te houden. Iets wat hij onder normale omstandigheden te veelvuldig placht te doen”.

Bonbons

Michiel Polak: “In september 1943 werd ons gezin opgepakt en in september 1944 vanuit Westerbork gedeporteerd naar het Tsjechische concentratiekamp Theresienstadt”. Het gezin overleeft de ontberingen wonderwel. Polak: “Na de bevrijding kwamen wij in Wassenaar terug en werden warm verwelkomd door vrienden van mijn ouders. Ook Oud kwam langs met een enorme doos bonbons. Dat was opdringerig, schaamteloos en overdreven, helemaal in die tijd van nog grote schaarste. Oud trof mijn vader in de tuin achter ons huis vlak naast een poldersloot. Hij reikte hem de doos bonbons aan, die mijn vader aanpakte en in één doorgaande beweging in de sloot slingerde.”

Plichtmatige bezoekjes

Dit is het verhaal dat Michiel Polak pas midden jaren zestig te horen kreeg. Het is verbazend dat het contact tussen vader Polak en Oud niet werd verbroken. Nog jarenlang vonden eenzijdige familiebezoekjes plaats. Michiel Polak heeft tijdens zijn studie eind jaren vijftig zelfs een stage op een bouwplaats van Oud gelopen.

Michiel Polak: “Terugkijkend denk ik dat die plichtmatige bezoekjes er vooral mee te maken hadden dat Oud bang was dat mijn ouders met de buitenwereld zouden praten over datgene wat hij hen in 1942 had verteld over zijn goede relaties met verschillende Duitsers en de opdracht voor de herbouw van Rotterdam. Dat zou zijn reputatie hebben vernietigd en hij zou zeker niet in aanmerking zijn gekomen voor het ontwerp van het belangrijkste oorlogsmonument van het land, welke opdracht hij in 1948 kreeg. Nadat J.J.P. Oud in 1963 was overleden, heeft mijn vader op hoge leeftijd de zoon van Oud, Hans, thuis opgezocht en hem toen in woede toegeworpen: “Jouw vader heeft ons willen vermoorden”. Deze cri de coeur van mijn vader en zijn verschillende confrontaties met Oud die daarvoor plaatsvonden, liggen woordelijk in mijn herinnering.’

Schaamte

In zijn werkkamer in Hillegom vertelt de inmiddels hoogbejaarde Michiel Polak waarom hij zo lang heeft gewacht met zijn getuigenis die zo ontluisterend is voor een van de kopstukken van de Nederlandse architectuur. Hij noemt het ‘de schaamte voor het vernederd te zijn geweest door de naziterreur.’ Hetgeen zijn ouders, hemzelf en de meeste overlevenden van de concentratie- en vernietigingskampen heeft doen zwijgen over de gruwelijke vernederingen die zij hebben doorstaan.

Jaarlijkse bezoeking

De Nationale Dodenherdenking van 4 mei met de kranslegging bij het door Oud ontworpen Nationaal Monument op de Dam is voor Polak een jaarlijkse bezoeking voor het tv-scherm, omdat juist dan de herinneringen aan de weigering van Oud en de daaropvolgende ontberingen van zijn familie in Westerbork en Theresienstadt bij hem naar boven komen. Naarmate de jaren vorderden ebden die herinneringen weg, en na zijn pensionering kon Polak de nodige afstand nemen om zich in de gangen van J.J.P. Oud tijdens de Tweede Wereldoorlog te verdiepen. Polak: “Met een citaat van Ilja Ehrenburg als leiddraad: ‘Mijn motief is niet wraak maar gerechtigheid'”.

Wederopbouw Rotterdam

Polaks onderzoek werd aanzienlijk bemoeilijkt door de omstandigheid dat Oud er precies op lette hoe hij in de herinnering zou voortleven. Polak: ‘Oud zuiverde zijn archief van alle onwelgevallige documenten – zo is er geen spoor meer terug te vinden van zijn correspondentie met Boymans-directeur Hannema, die toch een goede vriend van hem was, maar na de oorlog in problemen kwam vanwege zijn algemeen bekende NSB-sympathieën. Die correspondentie zou van groot belang zijn geweest voor mijn onderzoek, want Hannema en W.H. De Monchy, de directeur van de Holland Amerika Lijn die in het geheim lid was van de NSB, waren de belangrijkste adviseurs van de Duitse Beauftragte voor de wederopbouw van Rotterdam dr. C.L.F. Völckers.’ Dat Oud inderdaad ongewenste brieven in de haard gooide valt terug te lezen in de biografie geschreven door zijn zoon Hans.

Loyaliteitsverklaring

In de administratie van de Technische Hogeschool Delft ontdekte Polak dat Ouds zoon Hans zelf als student wel de zogeheten loyaliteitsverklaringen had ondertekend, de eerste keer om de colleges te kunnen volgen en de tweede keer om aan de examens deel te nemen. Met een loyaliteitsverklaring moesten Nederlandse studenten in 1943 beloven dat ze zich zouden ‘onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk gerichte handeling’. Op die manier hoefden ze niet naar de Arbeitseinsatz in Duitsland en konden ze examens afleggen.

In Delft werd de loyaliteitsverklaring om de colleges te kunnen volgen door niet meer dan 25,6 procent van de studenten een keer getekend. Een tweede keer ondertekenen werd de studenten na de oorlog zwaar aangerekend. Het kandidaatsexamen dat Hans Oud op 8 februari 1944 had afgelegd, werd zodoende door de Delftse Studenten Zuiveringscommissie na de Duitse nederlaag als strafmaatregel ongeldig verklaard. Polak: “Hans Oud heeft zijn tekenen van die verklaring ongetwijfeld eerst besproken met zijn vader en van hem de zegen gekregen”. Hans Oud was direct na de oorlog als architect en eerste medewerker lange tijd werkzaam op het bureau van zijn vader.

Rotterdamse wederopbouw

Na de capitulatie in 1940, wanneer de Oostenrijkse nazi Arthur Seys Inquart, al ‘verlicht SS-despoot’ is aangetreden als de nieuwe heerser over Nederland, probeerden de Duitsers de Nederlanders ‘als Freunde zu gewinnen’. Daarbij paste het streven het plat gebombardeerde Rotterdam zo snel mogelijk te doen herrijzen, mooier en groter als tevoren. Al vier dagen na het bombardement, op 18 mei 1940, krijgt directeur Ir. W.G. Witteveen van de Gemeentelijke Technische Dienst van Rotterdam opdracht tot het ontwerp van een plan voor het nieuw te bouwen stadshart.

Witteveen gaat voortvarend aan de slag en al op 25 juli kan hij een basisplan overleggen, dat op 26 juli dat jaar wordt goedgekeurd door dr. ir. J.A. Ringers, die door het Nederlandse ambtelijke bestuur is aangesteld als regeringscommissaris voor de wederopbouw. Er wordt een dienst wederopbouw voor Rotterdam (het ASRO) ingesteld en als op 3 maart 1941 de eerste paal in de grond gaat voor het hoofdkantoor van de Rotterdamsche Bankvereeniging, wordt dat trots gepresenteerd als  het officiële begin van de wederopbouw.

Nederland bouwt in Baksteen

De Duitse autoriteiten volgen de planvorming nauwlettend (Albert Speer, Hitlers Reichsbaumeister, houdt de voortgang ook in de gaten), maar oefenen slechts zijdelings invloed uit. Op 11 april 1941 geeft Beauftragte Völckers een persconferentie over de wederopbouwplannen. Over de aard van de beoogde architectuur meldt hij: “Wat de bebouwing betreft wil ir. Witteveen beslist vermijden, dat Rotterdam een Amerikaans karakter krijgt”.

De expositie Nederland bouwt in baksteen in Museum Boymans, een door Ouds vriend Hannema georganiseerde expositie waarin een soort oer-Hollandse bouwstijl wordt gepropageerd die aansluit bij de Blut und Boden-filosofie van de nazi’s, onderstreept dit standpunt nog eens. Het Nieuwe Bouwen waarvan Oud in de jaren 1920 een van de kopstukken was, is voortaan taboe, net als jazz of abstracte kunst. Beton en staal worden vervangen door knus oud-Hollandse baksteen. De tentoonstelling wordt op 26 juni geopend. Oud is vertegenwoordigd met een maquette van het door hem ontworpen nieuwe hoofdkantoor van BIM/Shell in Den Haag.

Prominente rol

Intussen is sinds januari 1941 overleg gaande over de aanstelling van de architecten die bij de uitvoering van het Wederopbouwplan toezicht moeten houden op de kwaliteit van de architectuur. Oud krijgt hierin een prominente rol toebedeeld. Het plan van Witteveen bestaat uit 13 rayons die ieder een eigen supervisor moeten krijgen. Op 29 mei 1941 benoemt Ringers twaalf architecten als supervisor. Oud wordt benoemd tot supervisor voor het op één na belangrijkste gebied, de Coolsingel, die in het plan van Witteveen moet uitgroeien tot een avenue van Parijse allure.

De benoeming van de supervisor voor het belangrijkste rayon, het Hofplein, wordt nog open gehouden. In september 1941 schrijft het gemeentebestuur op aandringen van Seys Inquart een open ideeënprijsvraag uit voor het Hofplein en de Blaak. Precies een jaar later zal Oud tenslotte ook de supervisie over het gebied van het Hofplein krijgen. Op 17 september 1942 krijgt hij de opdracht tot ‘het leveren van een ontwerp voor de architectuur van het Hofplein’.

Burgemeester Oud

Het is opmerkelijk dat Oud als zelfstandig architect pas voet aan de grond krijgt in Rotterdam als zijn broer Pieter Oud in 1941 aftreedt als burgemeester van de Maasstad. Pieter Oud kwam als Rotterdams eerste burger vervaarlijk dicht in de buurt van collaboratie, maar toen hij in conflict kwam met NSB-gemeenteraadslid Gerrit van Burink, die met 150 zwart geüniformeerde NSB’ers en WA-mannen een gemeenteraadsvergadering had verstoord, werd het hem te gortig. Burink en zijn trawanten vielen een paar dagen later de werkkamer van de burgemeester binnen en knevelden hem, terwijl ze hem fotografeerden met een schortje van de vrijmetselaars met een pentagram erop. (Pieter Oud was prominent lid van de vrijmetselaarsloge).
postonline Burgemeester Pieter Oud van Rotterdam belaagd Rotterdamse NSB'ers
Seys Inquart en Völckers kozen partij voor de belaagde burgemeester. De foto werd verboden en Van Burink en zijn trawanten kregen bij wijze van symbolische straf enkele weken opsluiting in kamp Erica in Ommen. Maar voor Pieter Oud was de maat vol en in oktober trad hij af als burgemeester. Zijn opvolger Frederik Ernst Müller was lid van de NSB. Opmerkelijk: vanaf dat moment kreeg J.J.P. Oud ineens handenvol werk in de Maasstad.

Het Poortgebouw

Polaks zoektocht naar Oud’s activiteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog spitst zich toe op de eerder genoemde ontwerpschetsen voor het ‘Poortgebouw’. Oud maakte deze tekeningen nadat de door Seys Inquart ingestelde prijsvraag voor het Hofplein en de Blaak op een fiasco was uitgelopen. Op 15 mei ’42 verschijnt het juryrapport over de ingezonden ontwerpen. Door alle betrokkenen – zowel aan Duitse als aan Nederlandse zijde – worden de inzendingen als onbruikbaar beschouwd. Polak: “Oud zag nu zijn kans schoon”.

Overgetrokken

Tegenover het stadhuis aan de Coolsingel was door Witteveen in het wederopbouwplan een nieuw Stadhuisplein geprojecteerd dat via een voetgangersdoorgang onder een bouwblok kon worden bereikt: het ‘Poortgebouw’. De architect A. Komter had voor dit gebouw in opdracht van de firma Van Nelle een ontwerp gemaakt met een ‘tea-room’ boven de poort . Het ontwerp van Komter was in mei 1942 gereed en bij Oud, supervisor van dit gebied, ingediend.

Ouds schetsen voor het Poortgebouw zijn gemaakt op transparant papier, waarbij hij de contouren van de tekening van Komter als onderlegger precies overtrok. De eerste schets is ongedateerd, de tweede is gedateerd op 9 juli 1942, de derde en de vierde op 11 juli 1942. De laatste is qua opzet van de gevel vrijwel identiek aan de derde en lijkt met kleuraccenten bedoeld voor presentatie. Het gebouw is met potlood in rood gearceerd, hetgeen er volgens Polak op duidt dat het van rode baksteen zou moeten worden gebouwd, naar het nieuwe evangelie van Nederland Bouwt in Baksteen.
Polak: “Dat Oud zich het ontwerp van Komter domweg toeëigende was op zich al iets ongehoords. Maar wat hij verder met dat ontwerp deed, is meer dan discutabel. Oud wilde laten zien hoe imposant hij de gevelarchitectuur van Rotterdams grootse allee wel wist te maken”.

 

Postonline schets Poortgebouw van architect A. Komter

Tabula rasa

Bij Ouds schetsen is de blik steeds, over de Coolsingel op het poortgebouw gericht, met het stadhuis en de stadhuistoren in de rug. Maar op de tekening van 11 juli zien we boven het aanzicht van het poortgebouw, dat naar het stadhuis gericht is, opeens de toren van het Rotterdamse stadhuis als in een luchtspiegeling uitrijzen. Polak: “Dit is een tekentruc om het dramatische effect van de fiere stadhuistoren te midden van het tabula rasa van het gebombardeerde Rotterdam volledig uit te buiten. Die fiere stadhuistoren, die in de bommenregen was gespaard, te midden van het puin van het bombardement zal bij Seys Inquart zeker nog op het netvlies hebben gestaan sinds zijn eerste bezoek aan Rotterdam kort na de capitulatie”.

“Dit zal Oud niet voor zichzelf getekend hebben. Kennelijk wilde hij zijn ontwerp met verschillende en onmogelijke middelen een indrukwekkende monumentaliteit meegeven. Het inkleuren en het dramatisch schaduwen van de stadhuistoren in de laatste tekening zijn toevoegingen die het bombastische van de architectuur nog versterken. Ze maken deze tekening ook aantrekkelijker om aan iemand te laten zien; een leek, zoals Seys Inquart, die niet zou inzien dat de stadhuistoren op die tekening helemaal niet op de plek kon staan waar Oud hem had getekend.”

Luchtspiegeling

Deze laatste, meest definitieve, van Ouds schetsen van het Poortgebouw (gesigneerd door Oud op 11 juli 1942) is zowel door de reeds genoemde Taverne (1981) als door zoon Hans Oud (1984) eerder gepubliceerd. Zij menen ten onrechte dat de tekening deel uitmaakt van Ouds ontwerp voor het Hofplein. Een andere Oud-kenner, Dolf Broekhuizen, in zijn dissertatie over het late werk van Oud (2000), volgt hen daarin.

Polak: “De drie eerdere schetsen van het Poortgebouw werden nooit vermeld. Het werd niet opgemerkt dat in de laatste schets boven het poortgebouw, met de titel ‘Gevel poortbebouwing tegenover Raadhuis aan de Coolsingel‘, de getekende stadhuistoren als in een luchtspiegeling te zien is boven de poortbebouwing. De redenatie dat Ouds poortgebouw-project als voorstudie voor de Hofplein-opdracht gezien moet worden is daardoor niet meer houdbaar. Het contract voor het ontwerp van het Hofplein werd pas op 17 september 1942 getekend; dat is ruim twee maanden later dan het Poortgebouw-ontwerp, dat van 11 juli in dat jaar is”.

Exorbitant

Inderdaad vond Polak een belangrijke brief met de kop ‘VERTROUWELIJK’ over een geheim gesprek tussen Ringers en Oud op zondag 5 juli 1942. Ringers schrijft over de opdracht: “aangaande het Hofplein tot het maken van een gevelontwerp aan een Nederlandse architect, die voor die opdracht in de eerste plaats in aanmerking komt. Ik deelde u mede, dat ik de overtuiging heb, dat Gij de architect zijt, die deze opdracht aan zoudt kunnen”.

En verder: “Gij hebt mij geantwoord in beginsel een opdracht als hiervoor beschreven gaarne te willen aanvaarden, mits de financieele zijde geen beletsel is”. Oud, zo blijkt, had een voor die tijd exorbitant hoog bedrag voor zijn inspanningen gevraagd. Ringers: “Gij noemdet mij een bedrag van Fl. 50.000,- voor Uw arbeid.” Ook wordt duidelijk dat Oud zes maanden kon uittrekken voor dit ontwerp en dat het honorarium uitsluitend bedoeld was voor “het leveren van een ontwerp voor de architectuur van het Hofplein’”

Polak: “Op 17 september 1942 wordt pas het definitief contract getekend en dan krijgt Oud ook een tekening, schaal 1:1000, met de aan het Hofplein geplande bebouwing. Uit het verslag van Ringers blijkt dat Oud niet van plan was aan dit werk te beginnen voordat zijn bevoegdheden en zijn honorarium waren vastgelegd. Ringers hield een slag om de arm, want voor dit uitzonderlijke geval moest Seys Inquart persoonlijk de eindbeslissing nemen”.

Frisse blik

Polak voegt hieraan toe: “Delaatste van Ouds ontwerpschetsen van het Poortgebouw dateer van 11 juli 1942, een week na het vertrouwelijke gesprek met Ringers. Is het toeval dat op die middag de opening van de tentoonstelling van de inzendingen van de Hofplein prijsvraag in Museum Boymans plaatsvond, met als belangrijkste genodigde Seys Inquart, de initiatiefnemer? De prijsvraag was mislukt.”

“Als supervisor van de gemeente had Oud zelf niet aan de prijsvraag deelgenomen. Bovendien was hij geen lid van de jury geweest. Hij was de man met de frisse blik. In de discretie van Hannema’s directiekamer kon hij Seys Inquart het speciaal voor hem getekende ontwerp laten zien. ‘Ik heb goede relaties met verschillende Duitsers. Ik ga Rotterdam herbouwen’”, had hij mijn vader immers gezegd. Dit was voor Oud de kans zijn capaciteiten te tonen.”

Witteveen verbitterd

Polak: “Hoe het precies in zijn werk is gegaan, zal waarschijnlijk nooit boven tafel komen. Maar na mijn onderzoek ben ik er van overtuigd dat Oud zijn ‘Ik ga Rotterdam herbouwen’ door hem niet uit de lucht was gegrepen”.

Februari 1943 presenteert Oud de eerste versie van Hofplein-ontwerp. In dat jaar belandt Ringers vanwege contacten met het verzet in de gevangenis, maar vanuit zijn detentie krijgt hij opvallend genoeg wel toestemming van Seys Inquart om zijn inspanningen ten bate van de wederopbouw van Rotterdam voort te zetten. Daarbij is hij totaal op de hand van Oud en tegen Witteveen, wiens positie steeds zwakker wordt en die er uiteindelijk overspannen de brui aan geeft. ‘Ik zoek een medewerker, waarde vriend’, schrijft Witteveen in 1944 verbitterd aan Oud. “En hoezeer het mij spijt het te moeten uitspreken, een medewerker zijt gij niet geworden, ook niet als supervisor”.

Potemkin-décor

Het Poortgebouw zou nooit worden gebouwd. Seys Inquart kondigde in 1943 een totale bouwstop af om materiaal uit te sparen ten bate van de vestingwerken van de Atlantikwall. Dat maakte aan alle plannen voor de wederopbouw van Rotterdam onder nazivlag een einde. ‘Wat een geluk dat toen niet gebouwd kon worden, wat op papier was geconcipieerd’, schreef architect R.H. Fledderus terugkijkend op die jaren: ‘Men ontwierp een Potemkin-décor’.

Direct na 1945 wierp Oud zich in zijn bijdragen aan De Groene Amsterdammer weer op als hoeder van de moderne architectuur. In 1946 schrijft Oud het artikel ‘Wij bouwen weer op?’, waarin hij poneert dat de moderne architectuur als ‘entartete Kunst’ door de Duitse bezetter onmogelijk werd gemaakt, en de traditionalisten van de Delftse School  associeert met de architectonische en culturele voorkeuren van de nazi’s. Polak: “Ouds policy is hier om de Delftse School naar de geest als collaborateurs te bestempelen en zichzelf als de kampioen van het moderne te afficheren. Dit laat zien welk zwaar geschut Oud heeft gebruikt om zijn tegenstanders – ten onrechte – in het ideologische verdomhoekje te zetten. Het lijkt erop dat hij zijn eigen straatje schoon wilde vegen met het omarmen van zijn moderne vrienden van de ‘entartete Kunst’.’

Verketterd

Na de oorlog werd Oud in de kringen van de modernistische architecten verketterd als een soort overloper, maar dat was vooral ingegeven door zijn ontwerp voor het BIM-Shell-hoofdkantoor, dat met zijn uitbundige ornamentuur werd gezien als een terugval naar een conservatieve stijl. ‘Bimmen’ werd een gevleugeld scheldwoord in vakkringen. De Zwitserse architectuurcriticus Alfred Roth maakte in een brief aan Oud van zijn hart geen moordkuil: Ik zeg het u op de man af: van de zuivere, veeleisende en zorgvuldige geest van Oud van voorheen, die ik altijd ten diepste heb bewonderd, vond ik in dit gebouw niets meer terug.

Martelaar

Oud was zeer ontsteld door die kritiek, blijkt uit zijn antwoord aan Roth, waarbij hij zich ook direct de rol van martelaar in bezettingstijd aanmeet.

“Wij in Holland hadden vijf jaar de tijd om te piekeren, te overdenken, te testen en de blik naar binnen te richten”, aldus Oud in een brief aan Roth d.d. 29 juli 1946. “Dat leek mij zowel een voordeel als een nadeel. Ook heb ik gedurende deze tijd de vrije wereld benijd vanwege de mogelijkheid om door te kunnen gaan met de vragen die ons zo na aan het hart liggen.(…) Ik heb vertrouwen in een democratie met organische rangordeningen, zowel in het leven als in de kunst(…) Net zoals het kind binnen de familie niet over dezelfde rechten beschikt als de vader (en dat zal zich binnenkort weer als goed bewijzen!), zo heeft de woning binnen de architectuur evenmin dezelfde rechten als een stadhuis (dat zal zich binnenkort ook weer bewijzen). Dat alles heeft met democratie niet zoveel te maken. Er is een slechte democratie waarbinnen iedereen gelijk is (en waar geen ordening bestaat, alleen maar anarchie!) en een goede democratie waarin heren en knechten samenleven als vader en zoon. Met rangordening dus. Van dat laatste hou ik.”

Eervolle opdracht

In 1948 krijgt Oud de opdracht voor het ontwerp van het Nationaal Monument op de Dam ter herdenking van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Waarom de keuze voor de eervolle opdracht uitgerekend op hem viel is onderwerp van discussie. Wellicht omdat John Rädecker, de beeldhouwer die voor de beeldengroep van het monument was uitverkoren, perse met hem wilde samenwerken.

Greintje fatsoen

Opvallend is dat Oud al in 1946 correspondeert met Philip Johnson in de VS (die daar zal uitgroeien tot een groot architect en zijn verleden als Amerikaanse nazi met succes weet weg te poetsen) over oorlogsmonumenten, zoals blijkt uit de correspondentie tussen de twee in het archief van Johnson in het MoMa in New York. Voorvoelde Oud iets? Even later krijgt Oud de opdracht voor het Nationaal Monument en voor het monument voor de gevallenen van het Nederlandse leger op de Grebbeberg. ‘Als hij maar een greintje fatsoen had gehad, dan had hij die opdrachten niet aangenomen ’, meent Michiel Polak.

Kracht

In 1950 schreef Oud over het Nationaal Monument: “Voor mij is het essentiële van het Dam-monument, dat het kracht uitdrukt. In de voorstelling van de ellende in het grote reliëf heeft Rädecker mensen uitgebeeld, die lijden om der wille van de kracht die in hen is. Het zijn geen weke figuren, die de overweldiging ondergaan als geslagen honden, maar het zijn krampachtig gespannen weerbarstigen, die machteloos zijn als in het nauw gedreven leeuwen. De weeklacht over de tragiek die het reliëf tot uiting brengt, komt niet tot de beschouwer door de treurende bij-figuren, maar door de stem van de natuur. Door de klaagzang en de woede van de honden. Een noodlot voltrekt zich; niet een drama.’

Michiel Polak stuit dit heftig tegen de borst: “Het noodlot heet zich te voltrekken door een ongekende en onafwendbare macht (als de natuur, als een aardbeving). Het drama – een droevige gebeurtenissenreeks – komt daarentegen tot stand door toedoen van de mens. Voor het drama van de miljoenen die gelaten, aan het einde van hun krachten, door de nazi’s op gruwelijke wijze de dood werden ingejaagd, is er geen plaats in Oud zijn schrijven en denken over het Nationaal Monument”.

 

***

 

KADER: reacties verdeeld

Michiel Polak legde zijn bevindingen over Oud voor aan een select gezelschap van kenners van het werk van J.J.P. Oud. De zaak blijkt uiterst gevoelig te liggen. Emiritus hoogleraar Architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen Ed Taverne, die veel over Oud publiceerde en diens werk naar eigen zeggen ‘ten diepste bewondert’, zegt niet te twijfelen aan het verhaal dat Oud weigerde de familie Polak te helpen om aan de jodenvervolging te ontkomen. Maar hij noemt Polak’s theorie over het Poortgebouw ‘ronduit absurd’ en blijft de betreffende tekeningen zien als voorstudies van het Hofplein-project.

Taverne vertelt ook contact te hebben gehad met voormalig hoofd van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) Hans Blom over de bevindingen van Michiel Polak. Taverne: “Tesamen met een promovendus heb ik onderzoek gedaan in de daarvoor relevante (nationale) archieven en wij vonden daar geen enkel spoor die de vermoedens van de heer Polak staven”.

Maar hoe zit dat dan bijvoorbeeld met die toch zeer compromitterende tweede loyaliteitsverklaring van zoon en naaste medewerker Hans Oud? Taverne: “Ik weet en wist van Hans Oud’s gedrag niets. Ik vind het wat gezocht om J.J.P. Oud verwijten te maken via het gedrag van diens zoon. Je kunt natuurlijk zeggen: de appel valt niet ver van de boom, maar daarmee heb je nog geen bewijs”.

Bewijs

Taverne publiceerde in 1981 een boek waarin een tekening van het Poortgebouw werd gepresenteerd als voorstudie voor het ontwerp voor het Hofplein. Een andere Oud-kenner, Dolf Broekhuizen, in een dissertatie over het late werk van Oud (2000), volgde hem daarin. Door het onderzoek van Polak is in ieder geval duidelijk geworden dat dat niet kan kloppen, aangezien Oud zijn ontwerpschetsen voor het Poortgebouw twee maanden eerder tekende voordat hij definitieve opdracht voor het Hofplein verkreeg.

Maar lang niet iedereen binnen de incrowd van de Nederlandse architectuur staat afwijzend tegen de bevindingen van Michiel Polak. Oud universitair hoofd- docent Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft Henk Engel: “Tot nu toe heeft niemand een betere verklaring voor die ontwerpen van het Poortgebouw geleverd dan Michiel Polak”.

Een oud-hoogleraar architectuur die anoniem wil blijven schreef aan Polak op grond van diens onderzoek: “Uw ontdekking (en meer nog uw onthulling over wat uw vader van Oud te horen kreeg) is schokkend te noemen. Niet dat ik me ooit in Oud’s opvattingen tijdens de oorlog had verdiept, maar zijn meningen over de Delftse school waren me al wel een tijd bekend, en die suggereerden op zijn minst dat hij bij degenen hoorde die “goed” waren geweest. Ik vind het tegen de achtergrond van uw notitie heel opmerkelijk dat hij er in slaagde de opdracht voor het Nationaal Monument te krijgen. Was hij iemand zoals Mengelberg, die zei alleen maar voor de kunst te leven en geen politieke opvattingen over Duitsers te hebben? Enfin, na dit te hebben gelezen kunnen we er niet meer om heen dat de positie van Oud na de oorlog onhelder was”.