In ‘Abdou en de anderen’ heerst de strontlucht van de vluchteling en diens helpers

10-10-2016 15:06

Nog niet zo lang geleden verzekerde een gewild spreker en zelfbenoemd visionair mij, dat media alleen nog op warme belangstelling mogen rekenen als ze consumenten ‘tijd besparen’. Met andere woorden: je gaat iets bekijken of lezen, met als voornaamste doel dat je dan een heleboel andere dingen niet meer hoeft te bekijken of te lezen. Series, tv-journaals, boeken, kranten, films, theatershows – ze moeten op de één of andere manier iets samenvatten, samenballen, waarna de consument met een opgeruimd gevoel, in de veronderstelling op de beste manier te zijn ‘bijgepraat’, de boze buitenwereld weer aan kan. Een product dat deze regel op een fervente manier overtreedt, is het boekje ‘Abdou en de anderen’ van schrijver/dichter Lammert Voos (1962). Zodra je dit openslaat, val je een grenzeloze wereld binnen met alleen maar losse eindjes; een wereld van onrecht, eenzaamheid, geweld, gesjoemel, verraad, drankzucht, onbegrip en moedeloosheid. Verbazen doet dat niet, want op de omslag staat keurig vermeld dat het een ‘ooggetuigenverslag van een ex-vluchtelingenwerker’ betreft, daarmee elk geloof dat je iets gezelligs gaat lezen de grond in borend.

Mensonterende kampementen

voos‘Abdou en de anderen’ doet precies het omgekeerde van wat die visionair als succesfactor aanwees: het vat niet samen, nee, we hebben hier een droevig, uitzichtloos relaas te pakken, dat in een relatief gering  aantal pagina’s (dat wel) een heel regiment van mislukkelingen dan wel pechvogels dan wel charmante ontsnappingskunstenaars de revue laat passeren op een manier, die geen opgeruimd gevoel achterlaat of het aangename idee over de vluchtelingenproblematiek te zijn ‘bijgepraat’, maar eerder een giftig klotsen in je maag. In dit proza duwt Voos je namelijk een paar kwartier met je snufferd in de strontlucht van mensonterende kampementen, en dat niet alleen, evenzeer in de strontlucht van falende bureaucratie, populistische sentimenten en, niet in de laatste plaats, van zijn eigen, wankelende motieven als een man die voor vluchtelingen wil opkomen.  Nergens in dit werkje ruikt het fris. Maar dat wil niet zeggen dat er niks te genieten valt. Zeker in het eerste deel van het boek, dat zich afspeelt in het uiteen gescheurde Joegoslavië van de jaren ’90, staan schitterende passages, waaronder deze, waarin de schrijver/hoofdpersoon te Zagreb (Kroatië) gedwongen optrekt met een andere vluchtelingenwerker, George genaamd:

 

“Oorlog is tachtig procent wachten en verveling, vijftien procent angst en stress en vijf procent geweld. Doorgaans wordt er alleen over de laatste twintig procent geschreven, aan wachten en verveling kleeft weinig heroïek. Tijdens alweer zo’n dagenlange periode van wachten ontliep ik George die me mateloos irriteerde met zijn redelijkheid en rust. Die was niet echt, wist ik, hij onderdrukte wat in hem omging met grote hoeveelheden sterke drank. Ik kon daar niet tegen, ik zag hoe hij zichzelf opvrat van binnen en zich daarmee vernietigde. Zelf huilde en schreeuwde ik van onmacht en woede en zoop eigenlijk minstens zoveel als George. Het resultaat was uiteindelijk hetzelfde. (…) Wij wisten daadwerkelijk mensen over grenzen te krijgen, omdat we enorm brutaal waren en niet bang om regels te overtreden. We werkten twee maanden lang op de toppen van ons kunnen.  Zowel de teams voor ons als na ons kregen niet zoveel mensen naar Nederland. Veertig mensenlevens, veertig nieuwe kansen, ingeruild tegen de illusies over een vriendschap van twee naïeve mannen die zich moreel ver verheven voelden boven het klootjesvolk thuis.”(p. 29)    

 

Veelkleurige caleidoscoop wordt tóch weer zwart-wit

De kracht van Voos’ terugblik zit ‘m in de eerlijke beschrijving van de gedeelde wanhoop waarin vluchtelingen, opvangindustrie en overheden gevangen zitten, in het opportunisme dat er het onvermijdelijke gevolg van is en in de wreedaardige toevalsfactor, die bepaalt dat daadwerkelijk vervolgden soms harteloos worden teruggestuurd naar hun thuisland en semicriminele rouwdouwers dankzij mazzel of leugenachtigheid soms een status krijgen. En, niet te vergeten, in de gedetailleerde kennis van geopolitiek en internationaal recht, waarmee Voos zijn frustraties extra voelbaar maakt. Waarmee hij ook laat zien dat hoe door en door verrot het systeem is. En hoe schurkachtig staten, juristen, immigratieambtenaren en ook vluchtelingenwerkers, vaak noodgedwongen, zijn en handelen.  Veel saaier en drammeriger is Voos in het laatste hoofdstuk, als een strenge moralist die zijn eigen, veelkleurige caleidoscoop op de valreep van alle grijstinten wil beroven, om een duidelijk ‘zwart’ en een duidelijk ‘wit’ over te houden. Dan trakteert Voos je, helaas, op voorspelbaar, oud-links weg-met-ons-proza:

 

“De Nederlandse overheid deed destijds verder weinig om deze mensen (Marokkaanse en Turkse gastarbeiders, HvW) bij de samenleving te trekken en schoof de problemen op het bordje van het nageslacht. Ondertussen kreeg met name de Marokkaanse gemeenschaap de Zwarte Piet toegespeeld en de huidige overheid lijkt weinig van de fouten van weleer geleerd te hebben. Men blijft achter de feiten aanhobbelen. Dat er een grote groep jongeren zich zo vervreemd voelt van onze samenleving dat ze radicaliseert en aansluiting zoekt bij islamitische Staat mogen we onszelf aanrekenen.”

 

Ondanks dit zwakke slot, waarin hij nota bene zijn eigen schilderij lijkt te willen uitwissen, zou ik elk programma en elke conferentie over dit thema aanraden een ervaringsdeskundige als Lammert Voos uit te nodigen. Om wat hij jarenlang in de vluchtelingenindustrie gezien, ondergaan en verwerkt heeft. Op Radio1 vertelde hij daar al eens over.  

‘Abdou en de anderen’, Lammert Voos, Afdh Uitgevers, 96, pagina’s, 17,50 euro